Interview: Koos de Wilt voor Het Financieele Dagblad
25 jaar geleden is hij begonnen op de Amsterdamse Prinsengracht, tegen de Jordaan aan. Aanvankelijk met drie kunstenaars – René Daniels, Marlene Dumas, en zijn broer Erik Andriesse – en met de erfenis van de galerie Helen van der Meij. Vanaf het begin heeft kunsthistoricus, fotograaf en bovenal galerist Paul Andriesse het zich steeds moeilijk gemaakt door zijn keuze van kunstenaars: ‘Ze zijn niet allemaal van eenzelfde generatie. De jongste is 28 en de oudste 76. Dat alleen al brengt steeds een ander publiek met zich mee en andere economieën. Dat is tegelijkertijd heel spannend, maar ook lastig. Ze hebben ook niet eenzelfde reputatie. Er zijn dingen van 500 euro en van honderdduizend euro, waarbij de goedkopere werken vaak moeilijker te verkopen zijn. Maar het gaat in eerste instantie ook niet om het verkopen, eerder om het werkzaam laten zijn van de kunst. Mijn keuze is niet gebaseerd op het inschatten van een markt, maar op wat ik denk dat goede kunst is. Vervolgens probeer ik dan situaties te creëren waarin dat gezien wordt.’
‘Een goede kunstenaar is zich bewust van wat er vóór hem of haar gemaakt is’
Andriesse vertegenwoordigt indrukwekkende namen en nog onbekende kunstenaars. Wat zijn de overeenkomsten? Andriesse: ‘De kunst waar ik in doe, is door een Engelse collega gekwalificeerd als ‘intense and thoughtful’. Daarin ligt voor mij de kwaliteit, daar zoek ik naar. De kwaliteitsvraag beperkt zich bij mij niet tot kunst. In mensen zoek ik ook naar individuen die intens bezig zijn met hun leven, die nieuwsgierig zijn, enthousiast, mensen die hun leven genieten en zich geestelijk ontwikkelen. Ik ken managers die succesvol zijn in het bedrijfsleven, maar ze interesseren me vaak geen lor. Als je alleen bezig bent met cijfers, afzetmarkten en processen is dat de dood in de pot. Ik zie vaak alleen maar geestelijke armoede en vreemdheid in hun ontwikkeling. Het hele idee dat je elk jaar meer geld moet verdienen vind ik ook ridicuul. Ik ben in zekere zin een koopman, maar dan van ideeën en niet van geldproductie. Nooit heb ik een fabriek gemaakt van de galerie, je bent dan alleen maar bezig om de galerie te bekostigen. De galerie en de tentoonstellingen zijn simpelweg het uitgangspunt van waaruit ik de dingen doe die ik wil doen.’
Volgens Andriesse hebben succesvolle kunstenaars als Thomas Struth, Marlene Dumas en zijn broer Erik iets wat interessant is voor iedereen, iets populistisch. Dat heeft Rineke Dijkstra ook die hij in het begin van haar carrière begeleidde. Maar daarnaast zijn er meer lagen. Andriesse: ‘Een goede kunstenaar is zich bewust van wat er vóór hem of haar gemaakt is. Kunstenaars die niet geïnteresseerd zijn in het verleden, hebben geen ingang tot de toekomst. Het gaat erom je bewust te zijn van hoe dingen zich kunnen ontwikkelen en van het feit dat leven vroeger exact hetzelfde was als nu, alleen anders geformuleerd.’ Het gaat er bij Andriesse niet om dat een kunstenaar in staat is een behoorlijk kunstwerk te maken, maar om het vermogen er nog tien of twintig te maken, zich te ontwikkelen en een positie vast te houden in de kunstwereld, het liefste niet los van de maatschappij. Andriesse: ‘Marlene Dumas en Thomas Struth weten exact wat er in de wereld rondgaat, die lezen de kranten, boeken en filosofie. Dumas is ook uitgesproken communicatief en geïnteresseerd in andere mensen. Ze is niet in eerste instantie geïnteresseerd in geld, maar vooral in de ontwikkeling van haar kunst. Daarnaast willen kunstenaars best veel geld scoren en comfortabel leven, maar daarvoor doen ze het niet.’
‘Ik ben huiverig voor zogenaamd goede smaak. Het worden vaak dogma’s over wat wel goed en mooi is en wat niet. Daar gaat het juist niet om.’
Wat is goede kunst voor Andriesse? ‘Goede kunst wil niets aantonen, het wil de vraag oproepen. Het kan een droom zijn, het kan je gedachten anders vormen, het kan een troost zijn. In ieder geval stimuleert het je denken en neemt je weg uit het alledaagse leven. De kern van de kunst is de poging van een gemeenschap om consensus te krijgen over kwaliteit. Dat is de kunst. Ik doe dit werk al lang en ik vertrouw bij mijn keuzes op mijn intuïtie, maar voor mijn mening zijn er nog een heleboel andere meningen. Ik weet wat mij aanspreekt, maar ga het dan bij anderen toetsen wat de waarde ervan is. Ik maak al die tentoonstellingen om een publiek te bereiken, om reacties te krijgen. Ik ben huiverig voor zogenaamd goede smaak. Het worden vaak dogma’s over wat wel goed en mooi is en wat niet. Daar gaat het juist niet om. Pas als een particuliere collectie persoonlijk is, kan het waanzinnig sterk en inhoudelijk opwindend zijn, anders niet. Als mensen dingen kopen waarvan ze denken of gehoord hebben dat ze het moeten kopen zonder te weten wat het eigenlijk vertegenwoordigt dan heb ik daar niks mee.’
[2007]