top of page

Kunst voor gelovigen

Op bezoek bij kunstenaar Henk Helmantel

Hij schildert zo’n 25 Helmantels per jaar waarvan hij er zelf drie van houdt. De rest wordt verkocht aan kopers die inmiddels op een wachtlijst staan. Henk Helmantel (1945) schildert taferelen die vooral in de zeventiende eeuw gemaakt werden en die als onderwerpkeuze hun beste tijd leken te hebben gehad. Waarom schildert hij deze onderwerpen? Wat maakt zijn werk zo bijzonder en hoe wordt hij geïnspireerd door zijn zeventiende-eeuwse collega’s? Koos de Wilt vroeg het in zijn zorgvuldig gereconstrueerde zestiende-eeuwse boerderij. 

Een echte Helmantel herken je van verre. Het zijn steeds kerkinterieurs en vooral stillevens met vaak oude objecten die op een geraffineerde manier gerangschikt en geschilderd zijn, precies zo dat er een soort magie ontstaat. Helmantel is een gelovig man en hij lijkt door zijn schilderijen te willen bewijzen dat er méér bestaat tussen de rommeligheid en de chaos van de werkelijkheid. Alleen daarom lijkt hij al verwant met de zeventiende-eeuwse Hollandse meesters die hun landschappen en stillevens wilden laten werken als een soort tweede bijbel. Helmantel lijkt de wereld te willen reinigen van toeval en willekeur. Zijn composities lijken zo alledaags en tegelijkertijd zo spiritueel dat je getroffen wordt door de wonderlijkheid die altijd eenvoudig, overzichtelijk en harmonisch blijft. Maar geloven we dat in onze tijd nog wel? Zoals bij alle religiositeit levert dat gelovigen en niet-gelovigen op. De gelovigen betalen bij Loek Brons soms zonder moeite over de honderdduizend euro’s voor een echte Helmantel en de niet-gelovigen worden soms zelfs geïrriteerd door de sfeer en kapittelen hem vooral om zijn anachronisme. Helmantel kent de kritiek dat hij geen eerlijke wedstrijd zou spelen als hij, met alle fotografische kennis en met de technieken en materialen van vandaag, probeert te winnen van zijn zeventiende-eeuwse concurrenten die dat nog allemaal niet hadden. Aan de andere kant werkt in het nadeel voor Helmantel het feit dat het vak dat hij zo intensief beoefent nergens meer te leren valt op de academies. Wat spreekt zo veel mensen aan in het werk van deze geboren en getogen Groninger? Helmantel lijkt alles wat de zeventiende-eeuwse meesters hebben geleerd en alles wat fotografie voor inzichten heeft gebracht te hebben vertaald in zijn werk. Die samenvatting spreekt aan. Maar misschien is het ook het terugverlangen naar de rust, de eenvoud en de harmonie die al lang niet meer bestaat en misschien wel nooit bestaan heeft. Of toch? In het verre Groningen misschien? In ieder geval doet het Groningse plaatsje Westeremden zijn uiterste best niet mee te doen aan de snelle wereld die per minuut lijkt te veranderen. Met een tussenstop bij de Academie Minerva woont en werkt Helmantel er al zijn hele leven lang en heeft de eindeloze boerenlandschappen, de 24 uur durende stilte, het eeuwige groen en de schilderachtige rode huizen als dagelijkse decor. Natuurlijk maken de boeren er gebruik van de laatste snufjes op het gebied van landbouwtechniek, maar het eeuwenoude vak blijft gelijk. Net zoals Helmantel een eeuwenoud beroep uitoefent en gebruik maakt van de beste stoffen die de moderne techniek te bieden heeft. Hij schildert bij voorkeur op het water- en houtworm-bestendige masonite, prepareert dat met gewone alkydgrondverf, werkt met goede fabrieksolieverf. Anders dan veel schilderijen van negentiende-eeuwse schilderijen zullen zijn schilderijen dan ook in perfecte staat blijven.

'Goh, wat heb jij toch mooi licht. Je hoeft het alleen nog maar even te schilderen.’

Rust en compositie

Bij Helmantel is de verleiding groot hem niet zozeer te vergelijken met zijn hedendaagse collega-kunstenaars, maar eerder met zeventiende-eeuwse schilders als Vermeer, Saenredam, Dou en Van Mieris en ook met modernere schilders als Ket, Willink, Koch of Mankes. Helmantel zal de laatste zijn dat te ontkennen en toont zich een groot bewonderaar van de Hollandse meesters. Vooral met Vermeer voelt hij zich verwant: ‘Het concept is wat het werk van Vermeer zo bijzonder maakt. Dat valt me iedere keer weer op als ik zijn middenperiode bekijk, zijn sterkste periode, met als hoogtepunten Drinkende Dame met een Heer, Het Melkmeisje, Het Straatje, Brieflezende vrouw in het Blauw, Meisje met de Parel en vooral Vrouw met Waterkan, die in het Metropolitan in New York hangt. De Kantwerkster is van later, maar die vind ik ook meesterlijk. Ik ben drie jaar geleden in het Louvre geweest, toen al met de nieuwe opstelling van de Hollanders, en toen dacht ik: hoe is het toch mogelijk dat die postzegel van Vermeer de gehele zaal beheerst, ook al hingen er genoeg andere prachtige dingen in de zaal. In het concept, de kleurverdeling en de atmosfeer, hoe klein het ook is, is het: boem! Dat zijn ook precies de drie dingen die bepalen dat het beeld dat Vermeer oproept zo plezierig dwingend is om naar te kijken.’ Helmantel kijkt heel, heel veel, maar schaamt zich er ook niet voor om veel te kijken naar de oude meesters, zoals die ook vooral en voortdurend naar elkaar keken. Wie zijn die andere inspiratiebronnen voor Helmantel? In zijn kerkinterieurs zegt Helmantel dezelfde ervaring te voelen als Seanredam die had in de zeventiende eeuw en die los van Seanredam is ontstaan in de gerenoveerde kerk van Loppersum. Hij roemt Dick Ket om zijn stofuitdrukking en J.H. Weissenbruch omdat hij ons op een andere manier naar wolken heeft leren kijken. Ook noemt hij Morandi: ‘Je kunt het zien, maar meer nog is het een geheim. De eenvoud, de logica binnen die eenvoud, het subtiele, het geraffineerde. Wat bijna niets voorstelt, roept alles op.’ Ondanks de oriëntatie op oude meesters, zegt Helmantel het belangrijk te vinden een kind te zijn van deze tijd: ‘Mondriaan heeft de abstracte kunst tot een soort eindpunt gebracht, waardoor je kan denken: wat moet je erna nog? Maar hij heeft heel goed nagedacht over de compositie en wat kleuren ten opzichte van elkaar doen als je het helemaal abstract maakt. En die verworvenheden – en die zijn niet alleen van Mondriaan – hebben iets teweeggebracht in het denken over een schilderij dat ik niet graag zou hebben willen missen.’ Fotografie neemt het bij hedendaagse kunstfairs steeds meer over van de kwast, maar Helmantel trekt zich daar niet veel van aan. Fotografie rekent hij niet zo snel tot de grote kunst: ‘Ik neem fotografie wel serieus, maar je moet geen appels met peren vergelijken. Ik vind dat de fotografen over het algemeen teveel kunstenaar willen spelen. In veel gevallen denk ik: je hebt een fantastische foto gemaakt, maar is dat dan zo bijzonder, want de toestel heeft het toch eigenlijk gedaan. Ik zie weinig foto’s waarvan ik blijvend zeer van onder de indruk ben. Ik ga daar niet steeds weer naar terug.’

 

‘Wat ik van Vermeer meeneem is vooral de harmonie, de rust en het evenwicht waardoor je het gevoel krijgt van ‘zo moet het’, wetende dat het ook geheel anders kan.’

Kleurvlakken

Anders dan je zo op het eerste gezicht zou zeggen, herkent Helmantel zich niet in de aanduiding van fijnschilder. ‘Net als Vermeer’, zo stelt Helmantel: ‘die schilderde niet zozeer de elementen nauwkeurig uit, maar hij combineerde eerder met veel gevoel een lichtvlek, een kleurvlak, allemaal onderdelen die met elkaar te maken hebben en die uiteindelijk een figuur vormen. Bij Vermeer blijven alle details ondergeschikt aan de grote vorm. Een hand die een brief leest, is ook niet een zorgvuldig uitgewerkte optelsom van nagels, rimpeltjes en dergelijke zoals bij Dou, Van Mieris of Ter Borch, maar het zijn bij Vermeer vlakken in een bepaalde richting die de geloofwaardigheid oproepen van een hand. Datzelfde zie je ook bij De Staalmeesters van Rembrandt. Ook daar een stevig concept met een ritmiek van de witte beffen tegen het zwart en het rood van het kleed en de architectuur daarachter die zich niet opdringt, maar er toch is. Dat is de absolute top van de wereld.’ Ondanks zijn bewondering voor Rembrandt staat het werk van Helmantel voor wat betreft mentaliteit dichter bij Vermeer: ‘Dat heeft ook met de lichtbehandeling te maken. Vermeer heeft een wat koeler en minder dramatisch licht. Bij Rembrandt is het tafereel vaak wat theatraal en vol van dramatiek. Dat past niet bij mijn aard. Bij Rembrandt zie je een lichtbundel op een bepaalde plek. Bij Vermeer is het meer verspreid, maar toch met een concentratie. Die concentratie heeft net zoveel te maken met kleur als met licht. Bij bijvoorbeeld de Vrouw met Waterkan van de Metropolitan is de witte kap de blikvanger. Daar concentreert zich het licht, maar daar is de kap ook wit. Precies op het goede moment, in het goede deel van het schilderij!’ Leren doet Helmantel door heel veel te kijken, eindeloos te kijken, maar ook door veel te leren van de vondsten van de oude meesters: ‘Wat ik van Vermeer meeneem in mijn schilderijen is vooral de harmonie, de rust en het evenwicht die eruit spreekt waardoor je het gevoel krijgt van ‘zo moet het’, wetende dat het ook geheel anders kan. De zachtheid van de contouren is bij Vermeer ook een heel belangrijk punt. Het vibrerende van de overgangen. De overgang van de muur in de achterzijde van het blauw van de Brieflezende vrouw in het Blauw is zo prachtig. Maar ik ben zoals ik zelf ben en ik vind het altijd belangrijk dat je die krachten ontwikkelt die in jezelf leven, die ook de mogelijkheden aangeven om tot iets te komen. Dat zijn in mijn geval de stillevens en de interieurs. Ik zou eigenlijk wel willen dat ik zo veel grip op het landschap zou hebben. Vroeger heb ik veel landschappen geschilderd in lichtimpressionistische stijl, maar als ik een landschap heb gemaakt, heb ik toch het gevoel dat het wel goed is, maar dat het niet het niveau heeft van de stillevens of van de interieurs.’

 

'Ineens zag ik dat het voor Monet een excuus was om beweging van tijd in beeld te brengen. Ik zag wat hij tussen al die bladeren aan het doen was.'

Helmantel-licht

Henk Helmantel zit middenin een verbouwing. Hij woont in een volledige reconstructie van een zestiende-eeuwse boerderij. Net als op zijn doeken is alles tot in de details gearrangeerd en tijdloos gemaakt: binnen in het huisgedeelte zijn het de kamers waar middeleeuwse beelden gecombineerd worden met zeventiende-eeuwse objecten en buiten de romantische tuin, het uitzicht op de kerk en de grafzuilen eronder. In de zalen van de voormalige schuur hangen de mooiste van zijn doeken tussen oude boekenkasten, oude deuren en geheimzinnige nisjes. En na de verbouwing de zandstenen vensters zoals ze die in de zeventiende eeuw hadden. Alles wat je ziet is bedekt met het zo kenmerkende Helmantel-licht. Toen de collega schilder Diederik Kraaijpoel het atelier van Helmantel eens bezocht zei hij: ‘Goh, wat heb jij toch mooi licht. Je hoeft het alleen nog maar even te schilderen.’ En het is waar, bij het raam staat een stilleven van kannen, potten, knoflook en dat er helemaal zo uitziet als een echte Helmantel en alleen nog maar op het doek hoeft te worden gezet. ‘Ik kan op die plek dingen tevoorschijn toveren die het helemaal in zich hebben om dienstbaar te zijn aan wat ik wil. En dat gebeurt niet met heel veel kunst- en vliegwerk maar dat zit gewoon in die plek. Ik accentueer een paar dingen en druk een paar andere dingen een beetje weg zodat er nog net wat meer concentratie komt op bepaalde plekken in de compositie waardoor je oog vanzelf een bepaalde plek opzoekt op het schilderij waar je eigenlijk wil beginnen te kijken.’ Het cerebrale in de kunst, het intellectuele idee dat in avant-garde kunst de boventoon is gaan voeren, is niet iets waar Helmantel zich mee bezighoudt. Helmantel schildert geen objecten, maar eerder wat die objecten doen, en dan vooral ten opzichte van elkaar. ‘Ik ben zeker gevoelig voor dingen uit andere tijden, voor objecten die wat meegemaakt hebben, maar het is vooral de ritmiek en de kleuren ten opzichte van elkaar die mij fascineren. Het is meer vanuit het abstracte kijken in combinatie met kleur en vorm dan dat ik de fles of de vaas nu zo bijzonder vind. Ik ben nu bezig met een stilleven waarbij je een bosje knoflook ziet dat ik gekocht heb op een markt en daar zit een plastic bandje om de takjes. Dat heeft niets ouds, maar het is wel dat rood dat het werk nodig heeft in combinatie met het wit. En het is een kleine echo van het doosje dat een stukje ervandaan staat.’ Naast het licht in het atelier vallen ook andere dingen op: de oude glazen en vazen, de beeldjes, de antieke meubels, de vele schilderijen van collega-schilders en de nog talrijkere spijkertjes en gaatjes in de muur, precies zoals die te zien is in de muur achter Het Melkmeisje. Helmantel erkent dat: ‘Ik ben net als Vermeer gehecht aan een rijke verfbehandeling en oppervlaktestructuur. De achtergrond mag dan wel heel rustig zijn, maar moet wel interessant blijven. Dat moet ook als je naar de muur kijkt of naar het tafelkleed van De Staalmeesters of Het Joodse Bruidje van Rembrandt’

 

Fotografie

Wat Helmantel doet, kun je eigenlijk niet meer leren op de academie. ‘Dat vind ik in zoverre een gemis dat het me opvalt dat de grote moderne schilders, de klassieke modernen, allemaal in staat zijn geweest om een heel goed figuratief schilderij te maken. En van daaruit konden ze dingen loslaten en eventueel uitkomen bij de pure abstracte schilderkunst, denk aan Mondriaan. Tegenwoordig begint het met: wat voor ideeën heb je. Als je een stip zet op een wit vel papier en je verklaart dat tot kunst, wie ben ik, wie zijn wij dan om te zeggen dat dat geen kunst is. Maar ik zeg vooral: ga vooral je ambacht verstaan en dan ben je in staat om een idee uit te werken. Kraaijspoel komt tot de conclusie dat kunst van origine een activiteit is van een aantal onderdelen waar maar weinigen toe in staat zijn. Het gaat om iets wat een ander niet kan en dat jij wel kunt. Zo lag het de eeuwen door: het ging om originaliteit en vakkundigheid. Dat denkt men achter zich te hebben gelaten. Maar de kentering is gaande. Wat ik graag zou zien is dat de mensen die goed kunnen schilderen ook goede ideeën hebben. Het gaat om de combinatie. En dat zie je bij de oude meesters. Ik ben wel honderd keer in het Rijksmuseum geweest en ga iedere keer weer even naar het Melkmeisje, de Staalmeesters of naar Gezicht op Delft in het Mauritshuis kijken. Of naar de goede werken van Chardin in het Louvre, de asperges van Adriaen Coorte, de goede werken van Monet en schilderijen van de Arles-periode van Van Gogh.’

bottom of page