top of page

Chuck Close staat al bijna veertig jaar aan de top van de kunstwereld – al is het lastig hem in een bepaalde stroming te vangen. Wars van modes, en dwars tegen de verschillende tijdgeesten in volgt hij gestaag zijn eigen weg: ‘Als je gewoon door blijft gaan met waar je goed in bent, komt het vanzelf.’ Een exclusief interview in zijn atelier in New York. Koos de Wilt voor Tableau Magazine

L1160266.jpeg
Schermafbeelding 2020-03-22 om 20.45.39.
L1160275.jpeg
L1050982.jpeg

Net zoals elke dag rijdt Chuck Close ook deze dag de paar blokken van zijn huis naar zijn atelier in Bond Street, SoHo, New York. Hij stuurt zijn rolstoel naar de voordeur, drukt met zijn moeilijke handen de code in en gaat ons voor in zijn ruime werkplaats. Het is een zonnige dag vandaag, in een verder ijskoude stad. Toch zit Close er in zijn zomerse, kleurige Afrikaans pak luchtig bij. In zijn hypermoderne rolstoel, die hij op een bijna magische manier op twee wielen in evenwicht weet te houden, staat hij mij te woord. Stevig, robuust, mij indringend aankijkend. Hij maakt grapjes en is zeer welbespraakt – opgeleid op Yale.

 

‘Als schilderkunst te maken heeft met magie, dan is Vermeer het meest magisch’

De 72-jarige Close (1940, Monroe, Washington) zit al sinds ‘the event’, zoals hij het zelf noemt, in een rolstoel. Tijdens een uitreiking van een prijs aan een collega-kunstenaar kreeg hij een zogenaamde spinal artery collapse, waardoor hij voor een groot deel verlamd raakte. Hij was toen pas 48. Voor velen zou een dergelijke gebeurtenis een reden zijn om het wat rustiger aan te doen en te reflecteren over het leven. Of om bitter te worden over wat het leven je heeft aangedaan. Zo niet Chuck Close. Hij ging zo snel mogelijk als zijn lichaam hem dat toeliet weer aan het werk. Nadat hij in 2009 na een huwelijk van 42 jaar scheidde van zijn vrouw Leslie, met wie hij twee dochters heeft, heeft hij sinds kort weer een relatie met de jonge New Yorkse kunstenares Sienna Shields.

 

Zijn atelier, op de hoek van Bond Street en Bowery, is gevestigd in een prachtig historisch en industrieel pand dat steeds meer omringd wordt door hippe, moderne en postmoderne architectuur. Toen Close jong was, was deze buurt het centrum van de New Yorkse kunstscene. Nu is dat voor jonge kunstenaars, die commercieel nog niet zo succesvol zijn als Close, niet meer te betalen. Dus is het centrum van de kunstwereld verplaatst, naar Brooklyn, waar de jonge garde kunstenaars nu woont en werkt.

 

De magie van Vermeer

De ruimte is licht, tientallen meters lang en opgeruimd. Aan de wand hangen enorme tapijten met portretten van mensen die hem dierbaar zijn. Van familie, vrienden, en kunstenaars, zoals de componist Philip Glass en de kunstenaars Lucas Samaras en Alex Katz. En natuurlijk portretten van zijn eigen gezicht. Er staan een paar rolstoelen, op de grond liggen prints van zijn werk. Op de ezel, helemaal achter in het atelier, staat een enorm schilderij met het gezicht van Philip Glass; een vriend die hij enkele decennia geleden ook al schilderde. Het portret van Glass is opgebouwd uit de beroemde gekleurde, celachtige vlakjes. Als je er met je neus bovenop staat, zie je alleen die amorfe kleurvlakjes, maar als je een paar meter naar achteren loopt, verschijnt een haarscherp beeld. Chuck zelf neemt die afstand overigens niet; hij blijft voor het schilderij zitten en wéét hoe het eruitziet op afstand. Net als Vermeer dat waarschijnlijk deed; een van de favoriete schilders van Close: ‘Vermeer schilderde geen stenen, zoals Pieter de Hooch dat deed, maar hij schilderde een impressie van stenen,’ legt Close uit. ‘Ik heb geen idee hoe hij dat deed, terwijl ik dacht dat ik alle geheimen van de schilderkunst wel kende.’ Het is toverkunst, vindt Close: ‘Als schilderkunst te maken heeft met magie, dan is Vermeer het meest magisch. Bij hem lijkt het alsof er licht van het schilderij afkomt.’ De vergelijking tussen Vermeer en Close is inderdaad opvallend: net als bij Vermeers portretten van meisjes in een interieur, zie je bij Close van dichtbij alleen amorfe klodders verf. Op afstand worden het lichtgevende schilderijen.

Uit de mode

Toen hij in de jaren zestig begon met het schilderen van figuratieve kunst – ook nog eens portretten – was dat bepaald niet in de mode. Sterker nog; het werd gezien als hopeloos ouderwets. Abstractie en conceptuele kunst overheersten. De stad veroverde met het abstract expressionisme op dat moment de hoofdrol in de kunstgeschiedenis, populaire stromingen als minimal art en pop art volgden. Clement Greenberg, de beroemde kunstpaus van de abstract expressionisten zei ooit: ‘Het enige wat een kunstenaar niet kan doen, is een portret schilderen.’

 

‘Je kunt in een gezicht zien dat iemand gelukkig is geweest in zijn leven’

Chuck Close: ‘Het schilderen van portretten was natuurlijk het domste wat ik in die tijd kon doen. Maar ik dacht: zo heb ik in elke geval weinig concurrentie. Haha.’ Een minder grappige verklaring is dat Close lijdt aan gezichtsblindheid, waardoor hij niet in staat is gezichten te herkennen. Door het schilderen van portretten is hij is beter in staat om toch een houvast te vinden in het herkennen van gezichten en deze te onthouden.

Close is nooit meegegaan in de modes van het moment: ‘De kunstenaars van de jaren zestig en tachtig waren supersterren,’ vertelt Close. ‘Mijn generatie, kunstenaars van de jaren zeventig, was meer eenlost generation. Wij moesten onze eigen weg vinden en veel scherpere keuzes maken – en blijven maken. Sommigen van ons maken nu hun beste werk, vergelijk dat eens met iemand als Jasper Johns – die werd weliswaar als een superster gelanceerd maar verloor daarna heel snel zijn kracht.’

 

Niet te vangen

Al bijna vijftig jaar vaart Close stug een eigen koers en maakt hij drie tot vier schilderijen per jaar; hij werkt vaak maanden aan een schilderij. Hij is niet goed te vangen in de kunstgeschiedenis. De beroemde New Yorkse kunsthandelaar Leo Castelli noemde hem de laatste pop-artkunstenaar, maar die jas past hem niet helemaal. Zoals de schilder Richard Estes in de jaren zeventig hyperrealistische stadslandschappen schilderde, zo hield Close zich in die tijd al bezig met hyperrealistische portretten. Maar hij wil zich geen fotorealist noemen. Het gaat hem om meer. Close ziet een portret als een wegenkaart van iemands leven: ‘Het gaat mij niet om de psychologische impact van lachen of huilen, maar bewijzen van sporen van iemands leven. Als iemand veel gelachen heeft in zijn leven, dan laat dat sporen achter. Je kunt in een gezicht zien dat iemand gelukkig is geweest in zijn leven of juist is vergiftigd.’ Hij zoekt daarbij niet naar, zoals in de negentiende eeuw veelal gebeurde, het raken van één emotie, maar de gelaagdheid van het leven die verder gaat dan de korte ervaring.

 

‘Willem de Kooning deed mij altijd denken aan mijn eigen vader, die overleed toen ik elf was’

Chuck Close voelt zich sterk verbonden met de Nederlandse schilderkunst: ‘Ik heb weinig op met het verleden van jullie. Hollanders waren vreselijk als slavenhandelaren. Mijn vriendin is zwart en heeft niet bijzonder veel waardering voor jullie verleden. Maar jullie schilders zijn geweldig. Ik ben ook dol op Velásquez en Caravaggio, maar de sensibiliteit van de Hollanders is uniek. Ik hou van Rogier van de Weyden, van Vermeer, van Mondriaan. Ik ben geen groot Rembrandt-fan, met al dat bruin en grijs, maar ik hou weer wel zeer van zijn etsen en tekeningen. En Van Gogh! Als jonge kunstenaar zag ik een tentoonstelling van Van Gogh en vond het geweldig. Tien jaar later was er een tentoonstelling in de National Portrait Gallery en daar hing ik naast het schilderij van Van Gogh dat destijds op de cover van de catalogus van die tentoonstelling stond. Niet toevallig, denk ik dan. Het was het eerste schilderij dat echt indruk op mij maakte.’

 

‘Wat ik nu maak, is het beste. Je moet aan ouders ook niet vragen wat hun favoriete kind is.’

Ook Willem de Kooning was in de jonge jaren een groot voorbeeld. Toen Close hem in New York ontmoette, en hij zelf ook nog abstract expressionistische werken maakte, zei hij tegen zijn held: ‘Leuk om iemand tegen te komen die nog meer De Koonings maakt dan ik.’ Daarnaast deed De Kooning hem altijd denken aan zijn vader, die overleed toen Close elf was: ‘Mijn vader is geboren in 1903 en Bill in 1904. Naarmate De Kooning ouder werd, bedacht ik mij steeds hoe mijn eigen vader eruit zou hebben gezien. Zoiets als Bill, stelde ik me dan voor, een knappe vent. Op zijn begrafenis, in 1997, heb ik dat verhaal ook verteld tegen zijn dochter Lisa.’

 

Haken en breien

Naast de Hollandse meester vond Close een inspiratiebron in zijn grootmoeder. ‘Toen mijn vader stierf verhuisden we zeventig mijl verder om naast mijn oma te gaan wonen. We hadden niets en voor het eerst ging mijn moeder buiten de deur werken, terwijl ik dan bij mijn grootmoeder bleef. Mijn oma was een nerveus wrak en verliet het huis nooit. Ze hield ervan om te haken, eindeloos te haken. Dat hield haar kalm op een bijna boeddhistische manier. Sterren en bloemen maakte ze, die ze vervolgens aan elkaar naaide. Het werden grote complexe kleden, gemaakt uit allemaal kleine onderdeeltjes. Eigenlijk precies zoals mijn werk is opgebouwd: ook uit kleine onderdelen. En ze breide de ene trui na de andere, terwijl ze naar de McCarthy-verhoren zat te luisteren. En als ze dan bijna klaar, was haalde ze alles weer uit. Het ging om de activiteit, vond ze. Om het proces, en niet om het eindproduct. Het ging haar ook niet om de tijd die je in dingen stopt die iets waardevol maakt. Het gaat erom dat je iets doet dat je bevalt. En dat is ook precies hoe ik tegen mijn eigen werk aan kijk.’

 

Je moet sterk eindigen

Chuck denkt nog lang niet aan stoppen. Waarom zou hij? ‘Je moet sterk eindigen’, vindt hij. ‘De Kooning en Picasso eindigden sterk en als Matisse niet zo goed was geëindigd, dan hadden we hem in onze tijd niet zo gewaardeerd. Het werk van Elsworth Kelly – 88 inmiddels – is ook nu nog geweldig. Ik probeer hetzelfde te doen. Veel kunstenaars eindigen door vooral bitter te zijn. Bitter over wat er nu gemaakt wordt, bitter over de kwaliteit van de hedendaagse kunstenaars. Maar tijden veranderen en andere kunstenaars komen onder de aandacht, kunstenaars die je vaak helemaal niet goed vindt. Maar bitterheid vergiftigt alleen jezelf, niemand anders. Als je gewoon door blijft gaan met waar je goed in bent, komt het vanzelf. Inspiratie is voor amateurs, de rest gaat gewoon aan de slag en trapt nieuwe deuren open door gewoon te beginnen. Wat ik nu maak, is het beste. Je moet aan ouders ook niet vragen wat hun favoriete kind is.’

[2015]

bottom of page