top of page
DSC02071.jpeg

Binnenkijken Klaas Gubbels

d3ad87_a6817b4c536248bd9f6d7ed54169d1b7_mv2_edited.png
DSC02057.jpeg
DSC02065.jpeg
IMG_8914.jpeg
DSC02112.jpeg
DSC02093.jpeg
DSC02084.jpeg
DSC02068.jpeg
DSC02209.jpeg
DSC02181.jpeg
DSC02096.jpeg
DSC02097.jpeg

Binnen kijken bij Klaas Gubbels (1934) in Arnhem

‘Zo gewoon dat het iets is’

            

Klaas Gubbels is geboren in Rotterdam, het accent is er nog. Toch woont hij al meer dan zestig jaar in Arnhem en gaat hij er nog steeds elke dag naar zijn atelier. Hij is net 85 geworden en is eigenlijk blij dat hij nog steeds gepassioneerd is.

Koos de Wilt voor COLLECT

 

Koetshuis Lichtenbeek ligt midden in Landgoed Lichtenbeek aan de glooiende weg drie kilometer buiten Arnhem. Ervoor, middenin het weiland, heeft het Gelders Landschap een groot houten beeld van een koffiekan – wat anders - geplaatst. Klaas Gubbels is vereerd. De kunstenaar stapt uit zijn Citroen en spreekt, zoals hij zelf zegt, in telegramstijl. Hij loopt kwiek de trap op naar boven naar het atelier dat zich op de eerste verdieping van het koetshuis bevindt. Bovenaan de trap hangt een bordje. ‘Door De Lichtenbeek liet ik Parijs links liggen’, staat erop. Gubbels: ‘Ik had een aanbieding van een atelier in Parijs, maar bleef hier in Arnhem. Misschien was ik wel beroemd geworden als ik door was gereisd. Dan had ik nu Frans gesproken. Maar ik denk niet dat ik andere dingen zou zijn gaan maken.’ Boven het bordje een schilderij met de titel Man Ray, een omgedraaid hart, of rode billen, zo je wilt. Daar weer boven een portret van zijn vrouw Heleen dat hij in 1958 schilderde. Hij schuift de billen een stukje naar boven, naar het portret van zijn vrouw. ‘Zo. da’s beter, want die billen is ook Heleen.’

‘Ik wil dat mensen het ontstaan zien. Dat je door de verf de kwasten van het hout ziet en de potloodtekening door de verf.’

De kunstenaar spreidt zijn handen en zegt: ‘Welkom in Lichtenbeek!’ En verder gelijk: ‘Ik heb in mijn leven één arbeidsovereenkomst ondertekend, dat was in 1951 bij de Bijenkorf in Rotterdam. Toen ik daar na een jaar werd ontslagen, ben ik gaan liften naar mijn tweede vader in Arnhem. Elk weekend liftte ik terug naar Rotterdam en kwam ik hier steeds langs. Op een dag ben ik naar de boswachter gelopen om te vragen of ik dit atelier in het koetshuis kon krijgen. Dat kon. ’s Winters stond ik te schilderen terwijl de sneeuw tussen de dakpannen naar beneden kwam. Ik heb het mooiste atelier van Nederland, maar het is een pleuris end vanuit de Randstad, zo afgelegen dat hier niemand komt.’ Gubbels doet de kachel aan, zet koffie, serveert een kaakje en loopt naar het raam om eerst tien mussen en een echtpaar spreeuw, zoals elke dag, te eten geven buiten. Ze zaten al op hem te wachten. ‘Alles kan mij inspireren, zegt hij. ‘Mijn vrouw, mijn buurvrouw, maar ook die mussen en spreeuwen. Er zit hier ook een sperwer die dit een toprestaurant vindt, want die eet de vogeltjes. Ja, het zij zo.’ 

 

Brancusi, Leger en Permeke

Wat heeft Gubbels met andere kunstenaars voor hem? ‘Ik hou van Brancusi, van Leger en de eerste was Permeke toen ik veertien was. Ik ben een analfabeet in kunstgeschiedenis. Mijn enige diploma is dat van decoratiehuisschilder, net als De Kooning. Dat heeft voor- een nadelen. Ik voel me niet beperkt en kan dus overal kunst in zien. Een afbeelding van Picasso, maar ook een koffiekan. Ik moest van mijn leraar op de academie naar Morandi kijken. Ik was toen negentien en vond er geen reet aan. Maar een jaar later ben ik toch naar het plaatsje gegaan waar de kunstenaar woonde en zag ik hem voor zijn deur staan. Ik dorste niet naar hem toe te gaan en heb er niks mee gedaan. Picasso en Man Ray zijn in mijn ogen mensen die alles deden wat ze te binnen schoot. Dat doe ik ook. Achteraf zie ik pas of het iets is. Ik hou van gewoon, zo saai dat het mooi wordt. Achter jou hangt een klein schilderijtje dat ik maakte in 1990. Dat is zo gewoon, bijna niks eigenlijk, dat ik er van de week een zeefdruk van heb gemaakt in een kleine oplage. Een zeefdruk van 60 bij 70 cm. Fantastisch!’

 

‘Wie iets te zeggen heeft, blijft dat zijn hele leven herhalen.’

Aan een wandje bij het raam hangen foto’s van toen zijn vrouw Heleen nog heel jong was, daarboven een naaktfoto van Marilyn Monroe wat hij vroeger verzamelde en daarboven Amy Winehouse. ‘Ik hou niet zo van popmuziek, maar die CD met Tony Bennett met haar vind ik geweldig!’ Elders in het atelier, tussen allemaal kleine schilderijen van zijn eigen hand, ook foto’s van Gerrit Rietveld, Louise Bourgeois, Charles de Gaulle, Brigitte Bardot, zijn vriend Daan van Golden en de voetballer Robin van Persie. Ze hangen daar al jaren. Bij de deur een wandje met foto’s van vrienden van wie de meesten inmiddels zijn overleden: Armando, wederom Daan van Golden, Ad Gerritsen, Thom Mercuur, Pierre Jansen, Simeon ten Holt en Paul Hefting. Doet hem dat wat? ‘Zeer ja. Maar je moet verder.’

 

Van Nelle fabriek 

Voor de duizendste keer beantwoordt Gubbels dezelfde vraag: waarom tafels, stoelen en koffiekannen? ‘In een van mijn boeken staat een gedicht van August Willemsen: “Wie niets te zeggen heeft, bedenkt steeds iets nieuws. Wie iets te zeggen heeft, blijft dat zijn hele leven herhalen.” Dat spreekt me aan. Maar alles kan invloed hebben. Vanuit mijn slaapkamer aan de Schie in Rotterdam keek ik als kind uit op de Van Nelle fabriek en ik weet nog dat de letters een voor een uitgingen. V, A, N, N, etc. Dan ging alles uit en begon het opnieuw. Toen ik zes was is ons huis gebombardeerd. We waren een dag weg en er was alleen nog maar een hoop puin van over.’ Er is nog iets anders. Gubbels: ‘Bij de Bijenkorf was een etaleur die met dat dikke, zwarte gevlochten koord op de grond een koffiepot met een bovenstukje maakte. Dat vond ik zo mooi! Op de academie moest ik stillevens maken en ik ging toen van die koffiepot van die etaleur iets maken. Ik denk dat het zo is gekomen. Daar is ook mijn tafel ontstaan. Een stilleven op een tafel is als gauw iets. En toen heb ik er steeds iets vanaf gehaald tot de tafel alleen stond. Kijken of ik dan dezelfde spanning kon houden. De dichter K. Schippers heeft 35 jaar geleden eens tegen mij gezegd: “Een stilleven is een gitaar, een schaakbord, een fles en een krant.” Vorig jaar tijdens de vakantie in de Dordogne heb ik het mooiste stilleven gemaakt met precies dat erop. Het werk is niet veel groter dan een lucifersdoosje, zeven bij zeven, maar alles staat erop. En dat is zo goed gelukt!’

 

Co Westerik 

Binnenkort heeft Gubbels een tentoonstelling met het werk van Co Westerik en kijkt naar een houten beeld met koffiekannen dat hij ervoor heeft gemaakt. ‘Ik weet het al, ik weet het al. Dit werk gaat heten: “Aan Co”. Wij hebben gemeen heel gedisciplineerd elke dag naar ons atelier te gaan. Ik had een keer in Rotterdam een tentoonstelling en bedacht me dat ik Co gedag wilde zeggen en ging toen naar Fenna de Vries op het Eendrachtplein, daar woonde hij. Co zat in de keuken, zei Fenna. “Gezellig”, zei hij, “wil je wat drinken?” Het was half twee ’s middags en om drie uur hadden we allebei onze fles op. Co is de volgende dag gewoon weer gaan werken. Ik was drie dagen van de kaart. Co en Fenna belden heel bezorgd op hoe het met me was, aardig was dat.’ 

 

'Ik wil dat je alles ziet. Dat je door de verf de kwasten van het hout ziet en de potloodtekening door de verf.' 

Wat doet de kunstenaar hier zoal? Gubbels: ‘Ik moet werken, soms wel vier schilderijen om uiteindelijk een goede te maken. Ik wil knoeien in de hoop dat er iets ontstaat. Maar ik zit er soms wel heel lang over te etteren. Ik wil dat je alles ziet. Dat je door de verf de kwasten van het hout ziet en de potloodtekening door de verf. Je moet laten zien hoe iets ontstaat. Ik werk nu aan een schilderij dat ik in 2007 heb gemaakt en waar iets niet aan klopt. Ik ga er met transparante verf over heen zodat je ziet wat er stond en dan signeer ik het nog een keer met ’19 erbij. Er staat nu in een veilingcatalogus een werk van mij waar ik niet blij mee ben. Ze vragen er tienduizend euro voor. Als ze het niet verkopen wil ik het terugkrijgen om het te vernietigen. Ik heb er gisteren over gebeld. Ze vonden het een eer om met me te praten, maar konden weinig voor me betekenen. “Lik me reet”, dacht ik toen.’

[2019]

bottom of page