De Amerikaanse portretschilder Kehinde Wiley heeft zich laten inspireren door dit schilderij en heeft in 2005 een zwarte, modebewuste jongeman geportretteerd, in precies dezelfde pose als Willem van Heythuysen.
FRANS HALS
[links] La Bohémienne, ca. 1626, olieverf op paneel, 58 x 52 cm, Musée du Louvre, Parijs
[rechts] Malle Babbe, 1633-1635, olieverf op doek, 78,5 × 66,2 cm, Gemäldegalerie, Berlijn
Wandeling met Ann Demeester, directeur Frans Hals Museum
‘Haarlem is de meest Vlaamse stad van Noord-Holland’
De wandeling begint op de Grote Markt bij het bronzen beeld van Laurens Janszoon Coster, de vermeende vijftiende-eeuwse Haarlemse koster die de uitvinder zou zijn geweest van de boekdrukkunst. Een paar meter verder een borstbeeld van Haarlems beroemdste hedendaagse schrijver, een bronzen hoofd van Harry Mulisch dat van het zonnetje lijkt te genieten op zijn sokkel. De stadsgids Marius Bruijn, die stomtoevallig voorbijloopt, zegt dat het er al tien jaar staat.
Ann Demeester (1975) is van oorsprong van de letteren en voelt zich alleen al daarom goed thuis in Haarlem. Het is de stad van Lodewijk van Deyssel, Nicolaas Beets, Frederik van Eeden, Louis Ferron, Jan de Hartog, Joost Niemöller, Doeschka Meijsing, Geerten Meijsing en Lennaert Nijgh en Mulisch en Godfried Bomans. ‘Het is een stad met een literaire geschiedenis die je nauwelijks voelt als je door de stad loopt. Het rare is ook dat het meest prominente buitenbeeld van de stad niet is van een bestaande schrijver of schilder, maar van een semi-fictief persoon, waarvan alleen een deel van de Haarlemmers nog gelooft dat die de boekdrukkunst heeft uitgevonden. Hetzelfde met Kenau, de Haarlemse Jeanne d’Arc die zou hebben gevochten tegen de Spaanse bezetter, van wie ook niet zeker is of ze ooit heeft bestaan, maar die wel een enorm belangrijke rol speelt in de stedelijke geschiedenis. Misschien heeft Haarlem gewoon een hele rijke literaire verbeelding?’
‘Ik ben zelf geboren in Brugge, een wereldberoemde historische stad die zichzelf vaak als klein neerzet. Dat heeft Haarlem ook. De stad heeft een Calimero-complex ten opzichte van de hoofdstad, terwijl Haarlem beschikt over alle positieve assets die Amsterdam ook heeft, en veel van de problemen waar Amsterdam mee worstelt, Haarlem niet teisteren’, zegt Demeester als ze over een besneeuwde Grote Markt loopt. Haarlem zou trotser op zichzelf mogen zijn! ‘Haarlem was in de zestiende eeuw eigenlijk een belangrijkere plek dan Amsterdam. Je ziet het hier aan de St. Bavo kerk en de Grote Markt dat de stad een superbelangrijke rol heeft gespeeld in de geschiedenis. Sinds 1562 worden de stadsklokken, de Damiaatjes, elke avond tussen negen en half tien uur geluid als een signaal voor het sluiten van de stadspoorten. Ongelofelijk zo’n lange traditie. Wat ik ontroerend mooi en soms beklemmend vind aan de stad is dat er niets verandert, zoals het plein dat nagenoeg hetzelfde is als op een schilderij van Gerrit Berckheyde uit onze collectie.’
Migratiestad
De Belgische voelt zich ook vertrouwd hier omdat Haarlem de meest Vlaamse stad is van Noord-Holland. ‘Frans Hals kwam uit een dorpje tussen Mechelen en Antwerpen en de architect van de Vleeshal en de voorgevel van het stadhuis hier op de markt is Gentenaar, Lieven de Key. Haarlem is dus feitelijk deels opgebouwd door mensen van elders. Dat is wat ik zo graag aan de Haarlemmers en ook aan de Amsterdammers mee wil geven: wees je bewust van het feit dat jullie stad is gevormd door migranten. In Haarlem was dat niet alleen de upper class die vanuit geloofs- en politieke redenen op de vlucht naar de stad kwam, maar ook heel veel arbeiders die kwamen werken in de textielindustrie, economische vluchtelingen dus.’
Vanaf de Grote Markt lopen we de Barteljorisstraat in langs een beeld van de Haarlemmer Kees Verkade. ‘De stad heeft verschillende beelden van de beeldhouwer. Deze Malle Babbe bijvoorbeeld. We kennen haar naam allemaal van het liedje van Rob de Nijs. Maar het grappige is dat dat liedje helemaal niet gaat over de Malle Babbe van Hals, maar over een ander schilderij van Frans Hals dat in het Louvre hangt, een schilderij van een zigeunermeisje. Hals heeft Babbe, die in werkelijkheid Barbara Raes heette, waarschijnlijk gezien in het Dolhuis. Het is een olijk, schalks portret. Hals maakte portretten van gewone lieden, en zette ze neer als volwaardige mensen. Dit beeld van Verkade heeft dezelfde schalksheid en ook het ruwe en grove van Hals.
Waar Traditie de Toekomst ontmoet
We lopen over de Grote Houtstraat, zo seint een van de winkelende bezoekers ons in. ‘Hier is de enige nog bestaande actieve rederijkerskamer, een dichtgenootschap van burgers, van Nederland: Trou moet Blycken.’ Frans Hals was lid van deze rederijkerskamer zo weet de museumdirecteur, maar we weten verder heel weinig over Haarlems bekendste schilder. ‘Wel veel over zijn werk, maar weinig over de persoon. We weten dat hij ver in de tachtig was toen hij stierf en een schare kinderen had, maar hoe hij dacht en wie zijn leerlingen precies waren blijft moeilijk vast te leggen.’ Hals is ook zeker niet altijd gewaardeerd in de tijd zo vertelt de museumdirecteur. ‘Een van de topstukken van het museum, het schilderij van de Regentessen van het Oudemannenhuis, was in de zeventiende eeuw zeer gewaardeerd, maar werd in de achttiende eeuw verguisd. Ze zagen niets in zijn grove toets, men dacht toen dat Hals een dementerende, bijziende bejaarde was toen hij dit werk voltooide. Pas in de loop van de negentiende eeuw toen de Franse kunstcriticus Thoré Bürger zijn bewondering uitsprak voor Nederlandse schilders als Vermeer en Hals, veranderde dat beeld. In zijn kielzog hadden schilders als Van Gogh, Manet en Mary Cassat waardering voor de Haarlemmer.’
De museumdirecteur loopt door de Cornelissteeg richting Groot Heiligand naar haar museum. Heeft ze een doel met het Frans Hals Museum? ‘Ik ben er nu bijna zes jaar en ik zie eigenlijk het hele proces als einddoel. Wij zien het museum niet alleen als een plek van oude meesters, maar willen Hals graag tonen met kunst van onze eigen tijd. Dat doen we als museum eigenlijk al sinds de start in 1913. Als je dat niet zou doen, zou je Hals tonen als een fossiel en dat is hij niet, hij is een levende meester die nog steeds invloed heeft. Transhistorisch denken, noemen we dat, dus denken door de tijd heen. Dat je dus veel meer uit een portret van Hals kunt halen als je er bijvoorbeeld een portret van Rineke Dijkstra naast hangt of een van de ontluisterende documentaire foto’s die Boris Mikhailov van daklozen in Oekraïne maakte. En dat vice versa.’ En dat betekent voor de museumdirecteur tevens dat het subjectieve in kunstbeleving ook moet worden toegelaten. ‘Kennen en voelen moeten in balans zijn. Ik leg in mijn colleges bij de Radboud Universiteit ook graag verbanden tussen beeldende kunst, literatuur en muziek en ook met de actualiteit. Ik vind al snel dat alles met alles te maken heeft en tegenstrijdige dingen met en naast elkaar kunnen bestaan. Dat je tegelijkertijd directeur kunt zijn van een serieus museum en kan headbangen op heavy metal of een TikTok dansje van Beyonce doen met mijn dochter.’
Demeester staat in een straat met aan de ene kant het museum en aan de andere kant een poort met de naam Sint Elisabeth Gasthuis erboven. ‘Het museum is gevestigd in het Oudemannenhuis van Haarlem met aan de andere kant de gebouwen van het voormalige ziekenhuis van Haarlem. Oude mannen gingen in de zeventiende eeuw naar het oudemannenhuis, waar er voor ze werd gezorgd. De vrouwen gingen naar de hofjes waar ze meer zelfstandigheid hadden in kleine huisjes. Hals heeft de regenten en regentessen van beide instellingen geschilderd. Die schilderijen hebben wij in de collectie. Mijn droom is om de werken letterlijk te tonen op de plek waar ze oorspronkelijk voor zijn bedoeld.’
Hoe kijkt de museumdirecteur er eigenlijk tegenaan dat het publiek nu niet naar binnen mag omwille van de lockdown? Demeester: ‘Ik heb het gevoel dat we nu allemaal in een soort duikboot zitten waarvan de periscoop kapot is. We gaan vooruit maar weten niet precies waar we zijn. Het is aan de ene kant wel knus, maar aan de andere kant voelen we dat er om ons heen allemaal dieptebommen worden gegooid. We zijn aan het schaken in het donker. Voor mij heeft dat het versterkte besef opgeleverd dat het in fysieke aanwezigheid van kunstwerken zijn essentieel is. Het gaat mij om de combinatie van het digitale én de echte objecten. Het meest ingrijpend had ik die ervaring in Kunstmuseum-Winterthur met een tentoonstelling van Richard Tuttle. Op foto schijnbaar klein prutserig en onbenullig werk, maar als je bij het werk bent is het uitermate ontroerend. Het licht, de kleur, architectuur… je kunt niet helemaal benoemen wat er dan gebeurt.’
De museumdirecteur loopt inmiddels verder door de gladde straten langs het oude weeshuis van de doopsgezinden waar nu een cultureel centrum inzit: ‘Haarlem zat vol filantropische instellingen die in het verleden werden opgericht om armen en behoeftigen te helpen. Dat zie je nog steeds hier overal in de stad. Er zijn nog ruim twintig hofjes, er is het Sint Elisabeth Gasthuis, het Oudemannenhuis en dit voormalige weeshuis. In Nederland is het idee dat je als welvarende burger de verantwoordelijkheid had te zorgen voor de behoeftige burger, zeer diepgeworteld. Dat zie je hier nog steeds. Nog steeds worden de hofjes bestuurd door regenten. Het is vergelijkbaar met wat je nu ziet in Amerika dat liefdadigheid in handen is van particulieren. In Nederland gebeurt dat deels publiek vanuit de overheid en deels privaat.’
Demeester wijst op de verbondenheid met het Amerikaanse Harlem. ’Je had in New York in de jaren twintig de Afro-Amerikaanse Harlem Renaissance gehad. Wij hadden in de zeventiende eeuw een Haarlemse wedergeboorte in de kunst met de portretten van Frans Hals, de stadsgezichten van Gerrit Berckheyde, de Haarlempjes van Ruisdael en stillevens van Willem Claeszoon Heda die de kunst tot ongekende hoogte wisten te brengen. Mijn andere droom zou zijn om daar een tentoonstelling over te laten zien, over die twee stromingen in verschillende eeuwen die op andere manieren een vernieuwing in de kunst laten zien mede ingegeven door migratie.’
Henry Hope
De museumdirecteur is inmiddels op de Baan beland. Onderweg vertelt ze over haar verleden met Haarlem. ‘Ik kende in de stad eigenlijk alleen het Frans Hals Museum en het Teylers, het oudste openbare museum van Nederland.’ Aan de andere kant ligt het gebouw dat nu het provinciehuis is, maar ooit het verblijf was van Henry Hope, de man had goede contacten met de founding fathers van de VS, Benjamin Franklin, Thomas Jefferson en John Adams. ‘Hij was de man met wat je eigenlijk het eerste private museum van Nederland kunt noemen. In 1769 kocht de bankier dit Landhuis Welgelegen in de Haarlemmerhout, waar hij in 1786 het monumentale paviljoen liet optrekken waar hij een soort vanity museum opende om zijn privécollectie te tonen. Overigens was ook het Frans Hals Museum er al vroeg bij. De collectie was al vóór 1913 tegen een kleine betaling te zien in het gemeentehuis en daarmee was het in wezen het eerste kunstmuseum van Nederland.’
‘De vraag die nu gesteld wordt’, zo oppert Demeester zelf, wandelend over het besneeuwde gras, is in hoeverre de rijkdom van Hope een gevolg was van slavenhandel. ‘Veel mensen vragen zich af of we dat nu allemaal moeten onderzoeken. Ik vind het wel belangrijk om daar achter te komen. Het geeft gelaagdheid aan de geschiedenis, dat dingen niet zo zuiver en simpel zijn. Ik zie de geschiedenis graag als een grote diamant met vele verschillende kanten. Daaraan kleeft ook bloed en ellende.’
Demeester wandelt stevig door tussen verschillende beelden op de Dreef en gaat op zoek naar een recent beeld van Frank Koolen als reactie op Covid19. Na even zoeken vindt ze het. ‘Het is een directe reactie op de actualiteit. Gaan we het binnen een dertigtal jaar een lullig beeld vinden of juist een icoon van deze tijd? Het interessante aan dit beeld is dat we nog niet weten wat het uiteindelijk voor betekenis zal krijgen. Op dit moment vind ik het een treffend, licht ironisch beeld dat zorgt voor lichtvoetigheid in een voor velen zware tijd.’
Er moet nog een plek bezocht worden, ook als is het koud vandaag, zo vindt Demeester: het Hofje van Heythuysen op de Kleine Houtweg in de buurt. Het is genoemd naar een vermogende textielhandelaar die zich twee keer heeft laten portretteren door Frans Hals. ‘Eén schilderij, dat in Brussel in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten hangt, laat hem wippend in een stoel zien. Op het andere, in de Alte Pinacothek in München, zie je hem poseren als een statige heerser, terwijl hij niet van adel was. Alsof hij op het ene schilderij aan het thuiswerken is en op de andere zich probeert te emanciperen als aristocraat. De Amerikaanse portretschilder Kehinde Wiley heeft zich laten inspireren door dit schilderij en heeft in 2005 een zwarte, modebewuste jongeman geportretteerd, in precies dezelfde pose als Willem van Heythuysen. De bestuurders van het Hofje van Heythuysen hebben weer een stripverhaal laten maken waarin dit portret een rol speelt. Een mooi voorbeeld van transhistorisch denken. Ook mooi om dat ooit eens samen te laten zien in Haarlem.’
Interviews met andere museumdirecteuren
Taco Dibbits, Rijksmuseum | Michael Huijser, Scheepvaartmuseum | Wim Weijland, Rijksmuseum van Oudheden | Martine Gosselink, Het Mauritshuis | Lisette Pelsers, Kröller Müller Museum | Joop van Caldenborgh, Museum Voorlinden | Bart Rutten, Centraal Museum Utrecht | Saskia Bak, Arnhem Museum | Ina Klaassen, Boijmans van Beuningen | Ann Demeester, Frans Hals Museum | Ralph Keuning, Museum de Fundatie | Timo de Rijk, Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch | Charles Esche, Van Abbe Museum | Jacqueline Grandjean, Oude Kerk Amsterdam | Eva Olde Monninkhof, DIVA, museum voor diamant, juwelen en zilver | Denise de Boer, Kunstmuseum Flevoland | Ann Goldstein, Stedelijk Museum Amsterdam | Wim Pijbes, voorheen Rijksmuseum