Bestuurder Wiebe Draijer wilde eigenlijk iets heel anders worden
‘Het was mij niet gegeven om een hele goede journalist te worden’
Interview: Koos de Wilt voor FD Persoonlijk
Ik ben geboren als nakomer in een gezin met vijf kinderen. De gesprekken thuis gingen dus vaak over grote mensen zaken. Mijn moeder was psychologe en mijn vader was hoogleraar en later rector van de TU Twente. Aan de keukentafel werd veel gesproken over politiek. Mijn vader was een van de vroege initiatiefnemers van D66 en zat drie jaar in de Eerste Kamer. Als kind van een jaar of twaalf heb ik een fascinatie gekregen voor journalistiek. Ik las All the President’s Men van Carl Bernstein en Bob Woodward en The Killing Fields van Christopher Hudson. Wat die mannen deden, wilde ik ook: diep graven en stem zijn van de gebeurtenissen. “Investigative journalism”, dat was het helemaal. Uitleggen hoe het zit. Ik las veel en kocht op mijn veertiende wel eens het weekeindnummer van The New York Times, een dure krant voor een jochie, en ging daar van voor tot achter doorheen. Mijn inspirator was Henk Scheltes, een aangetrouwde oom die werkte bij NRC Handelsblad. Hij spoorde mij aan om een toekomst als journalist te zoeken. Zijn advies was wel: ‘Ga eerst een ander vak leren, journalisten zijn er al genoeg’. Ik had affiniteit met techniek en ben werktuigbouwkunde gaan studeren.
‘Achter mijn bureau op de redactie waren het nog stijve stukjes en pas midden in de nacht, als ik in mijn studentenkamer zat, kwamen de verhalen een beetje tot leven. Maar je wint geen Tour de France in het peloton, je moet kunnen demarreren.’
Ik ging naar Delft, ook omdat NRC in Rotterdam om de hoek zat. Eigenlijk wilde ik daar belanden. Ik ben werktuigbouwkunde gaan studeren om ergens verstand van te hebben en om ergens over te kunnen schrijven, maar ook om een vangnet te hebben, een basis voor een andere mogelijke carrière. Het eerste jaar dat ik studeerde, heb ik gereageerd op een vacature bij NRC voor redacteur technologie. Ik wist dat ik er niet voor gekwalificeerd was, maar ik wilde wel even laten weten dat ik er was en dat ik eraan wilde komen. Ik stuurde een brutaal kritische brief, waarbij ik vroeg wanneer ze nou eens een goed stuk gingen schrijven over technologie. Ik werd uitgenodigd voor een gesprek door Peter van Dijk, de chef redactie van wat nu de economieredactie heet. Ik moest wat werk opsturen, maar ik had nog niks. Ik heb uiteindelijk een opstel Nederlands opgestuurd. Peter van Dijk had een bijzondere houding naar jong talent en vond het experiment wel interessant. Ik was nog maar net achttien en mocht een paar maanden leerling journalist zijn. Ik vond het geweldig. Ik weet nog goed dat ik naar een van de vele havenstakingen werd gestuurd die toen speelde. Van een kleine staking bij een bedrijf heb ik de ontwikkeling mogen meemaken tot een grootschalige havenstaking waarbij bonden en werkgevers over elkaar heen rolden. Ik sleurde nachten door, gaf aandacht aan sociale misstanden in de haven en schreef daar dan stukjes over. Het was een droom die uitkwam.
Op de middelbare school was ik een echte bèta en ook licht dyslectisch. Het was moeilijk voor te stellen dat ik een goede journalist kon worden met de ingrediënten die ik had.
Toch was het mij niet gegeven om een hele goede journalist te worden. Ik kon niet zo kleurrijk schrijven als veel van mijn collega’s. Achter mijn bureau op de redactie waren het nog stijve stukjes en pas midden in de nacht, als ik in mijn studentenkamer zat, kwamen de verhalen een beetje tot leven. Maar je wint geen Tour de France in het peloton, je moet kunnen demarreren. Op de middelbare school was ik een echte bèta en ook licht dyslectisch. Het was moeilijk voor te stellen dat ik een goede journalist kon worden met de ingrediënten die ik had. Ik maakte het mezelf erg lastig in een poging een zwakte om te zetten tot het niveau van een kwaliteitskrant. Het was gekheid dat ik mezelf zo martelde met iets waarvoor ik eigenlijk niet goed genoeg was. Gelukkig raakte ik rond dezelfde tijd onder de bekoring van de afstudeerrichting waar ik inmiddels voor had gekozen. Die nieuwe liefde heeft mij geholpen het vertrek uit de journalistiek te doen vergeten. Ik werd geïnspireerd door een hoogleraar die me aanspoorde het front van de wetenschappelijke ontwikkelingen in de praktijk te brengen. Ik ging afstuderen in het Natuurkundig Laboratorium van Philips, en werkte me een slag in de rondte. Geen tijd om nog verhalen te schrijven.
Na mijn studie kwam ik in aanraking met McKinsey. Dat was in de periode dat Robert Reibestein bezig was voorman te worden van het kantoor in Nederland. Hij zag iets in mij in ons gesprek en drukte mijn aanstelling door. Ik vond bij McKinsey veel terug van de passie die ik vond als beginnend journalist, maar dan met minder nadruk op schrijven. Als journalist moet je in hele korte tijd inzicht krijgen in een onderwerp om daar verhaallijnen uit te halen die iets betekenen. Bij McKinsey deed ik iets vergelijkbaars. Daar ging het er om in korte tijd je in te werken in steeds weer nieuwe onderwerpen en vraagstukken, en daaruit zinvolle adviezen destilleren. Het ritme van werken naar deadlines en dan onder tijdsdruk een eindrapport tot stand brengen, en dat in een bijzonder internationale omgeving. Als jonge professional werken met de meest indrukwekkende bedrijven en instellingen in de wereld, aan grote en complexe bedrijfskundige of maatschappelijke problemen, omringd door talentvolle en inspirerende mensen. Ik was helemaal verkocht. Ik ben drieëntwintig jaar adviseur geweest, voordat ik werd benaderd om bij de SER te komen.
Mij valt op dat in de journalistiek het opiniërend gehalte groter is geworden. Misschien is dat omdat de krant gevuld moet zijn. Er sluipt steeds vaker een tendentieuze ondertoon in de berichten, de opinie van de journalist, soms schurkend aan populisme. Bij de SER zoeken we naar de feitelijke onderbouwing en een grondige analyse. Ik wil weten hoe het echt zit. In die zin lijkt het advieswerk van de SER ook weer op de feitelijke onderbouwing die ik als adviseur bij McKinsey ook zocht. De kroonleden in de SER en de professionals van de SER brengen dit mee in het proces met de sociale partners. We komen tot compromissen, maar wel met de toets der redelijkheid, en als antwoord op feitelijke problemen met grote maatschappelijke relevantie.
Er loopt nog een lijn door mijn vroege ervaring als journalist, mijn afstudeerwerk bij het Natlab, mijn loopbaan bij McKinsey en nu mijn overgang naar de SER. Op cruciale momenten kwam ik in aanraking met mensen die hun nek voor mij wilden uitsteken, die iets in me zagen en die ruimte maakte in hun omgeving. Ik ben een beetje van het type missionaris. Ik werk niet om zoveel mogelijk geld te verdienen. Ik wil relevant werk doen, het moet er toe doen. Ik wil helpen problemen op te lossen, mensen bij elkaar brengen. Maar de verandering van richting kwam steeds pas tot stand doordat ik in aanraking kwam met nieuwe inspirerende mensen. Als 18-jarige had ik het geluk iemand tegen te komen die het risico durfde te nemen mij een kans te geven bij de krant. Ze hadden ook kunnen zeggen: donder op jij, je bent achttien jaar en je opstel zit vol met spelfouten. Er ontstaat veel moois als leiders juist wel ruimte voor kansen willen maken.
Ze zijn niet onsuccesvol in wat ze zijn geworden, maar eigenlijk wilden ze vroeger iets heel anders worden later. ING-commissaris prof. dr Tineke Bahlmann, SER-voorzitter Wiebe Draijer en ondernemer Ruud Koornstra biechten op wat ze eigenlijk hadden willen zijn. Hieronder Wiebe Draijer die journalist had willen worden.
Wie: Wiebe Draijer (1965)
Wat: voorzitter SER
Wilde worden: journalist