De doorbraken van galeriehouder Jorg Grimm
Sprout spreekt maandelijks met topondernemers over de periode vóór hun grote doorbraak. Deze keer: Jorg Grimm, oprichter en eigenaar van Galerie Grimm. "Het begint met vriendschap met je kunstenaars."
Interview: Koos de Wilt voor sprout
1993 – Lekker concreet
“Mijn moeder en stiefvader zijn allebei schilders, dus het was niet heel bijzonder dat ik op mijn zeventiende aanklopte bij de Rietveld Academie, een topopleiding voor kunstenaars. Wél dat ik er ook werd aangenomen. Mijn medestudenten waren gemiddeld 25 en veel rijper dan ik. Ik wilde ook schilder worden, maar het eerste jaar leerde je van alles behalve schilderen. Schilderen kon daarna ook niet. Dat was iets van vroeger. Ik ben toen wel naar de academie in Den Haag gegaan, waar de opleiding zelf ook in een soort identiteitscrisis zat. Twee jaar duurde dat freewheelen, toen vonden mijn ouders het wel genoeg. Ik ook trouwens. Toen ben ik internationaal management gaan doen aan de HES. Superconcreet, waar je ook gewoon leerde hoe je een btw-administratie doet. De meeste van mijn medestudenten bruisten van energie en wilden ondernemer worden. Dat sfeertje beviel mij wel, maar naast mijn studie bleef ik doorschilderen. Als ik nu naar die schilderijen kijk, moet ik concluderen dat het slecht werk was. Maar door veel te schilderen word je misschien geen hele goede schilder, maar train je wel je oog en leer je wat wel of niet goed is.”
"Door veel te schilderen word je misschien geen hele goede schilder, maar train je wel je oog en leer je wat wel of niet goed is.”
2004 – In de kou
“Voor mijn HES-stage ben ik naar Barcelona gegaan. In die tijd de hipste stad van Europa. Mijn vader had een keer geëxposeerd bij een belangrijke galerie en belde of ze een baantje voor mij hadden. Ik mocht er schilderijen ophangen en helpen bij de administratie. Later kreeg mijn vriendin Hannah er een baan bij een mediabedrijf en ik probeerde tevergeefs een soort databank van de kunstwereld op te zetten. Na een jaar gingen we terug naar Nederland en heb ik een baan aangenomen als accountmanager bij een middelgroot computerbedrijf. Enige doel van de vaste baan was om een hypotheek te kunnen krijgen. Toen ik dat had, ben ik ermee gestopt en een galerie begonnen. Heel klein, antikraak, zonder verwarming op de eerste verdieping op de Bloemgracht. Ik had George Condo leren kennen in New York, nu een grote naam in de kunstwereld, maar toen nog onbekend en de prijzen reflecteerden dat. Ik kwam in zijn atelier en mocht tussen de dozen struinen om een tentoonstelling te maken. Ik had met een belletje naar de Engelse galerie ook een overzichtstentoonstelling kunnen krijgen van het grafische werk van Peter Doig. Daarmee zat ik dan, in de kou, op een plek die verder niemand kon vinden. Behalve de curator van het Bonnefantenmuseum die een tentoonstelling van Richter voorbereidde en een hele serie opkocht: twintigduizend euro. Dat was het begin.”
2005 – Op papier
“Na zes maanden begon het grote avontuur op de Hazenstraat, waar een aantal belangrijke galeries in de buurt zaten. Er ging natuurlijk van alles mis, maar de markt was geweldig en met vallen en opstaan ging het elk jaar beter. Het plaatje moet kloppen, je moet keihard werken, er bovenop zitten, maar wat ik vooral leerde was dat het ging om de vriendschap met je kunstenaars. Door een paar goede kunstenaars te kennen, volgen meer topkunstenaars. Al snel mochten we als klein galerietje een paar van de beste namen in de internationale kunstwereld vertegenwoordigen. Met hun werk op papier weliswaar.”
"Door een paar goede kunstenaars te kennen, volgen meer topkunstenaars."
2007 – Op doek
“Het wordt natuurlijk pas echt interessant als je tentoonstellingen mag maken met internationale talenten van de toekomst. Die kwamen toen we een galerie openden met vestigingen op de Keizersgracht en in de Pijp. Een jaar later startte de crisis, maar wij zitten gelukkig in de bovenkant van de kunstmarkt. Boven het ‘nieuwe’ middensegment van twintig- tot vijftigduizend euro gaat het nog goed. Het gaat daar over gerenommeerde kunstenaars, met een goed cv en museumtentoonstellingen. Bovendien zijn we niet afhankelijk van Nederland, maar werken we internationaal. Groei zit ‘m in nog meer kunstenaars, nog betere plekken op internationale beurzen en museumtentoonstellingen bij Tate, MoMA en Guggenheim. En klanten natuurlijk: Nederland kent veel goede verzamelaars, veel meer dan veel mensen zich realiseren. Een aantal verzamelaars besteedt soms meer dan honderdduizend euro. Maar die moet je wel wat te bieden hebben.”