top of page
‘Ik heb een intens verlangen om mezelf te ontregelen. Ik wil mezelf verrassen, maar kom toch steeds terug bij esthetisch: mooie shots, laag licht, tegenlicht… Dan wil ik beelden toch weer componeren. Dat ontstelt me weleens.’
Interview: Koos de Wilt voor Passie voor Kunst (2003) en te zien bij het AVRO televisieprogramma Liefhebbers (2005)

Foto: Yvette Zellerer

voor boek Passie voor Kunst

In de reeks Passie voor kunst van Koos de Wilt
‘Kunst wordt afgemaakt door het leven’
Regisseur Frans Weisz over de kunst van het filmmaken

Ik zou financieel al lang dood zijn als er geen commercials waren geweest. Maar ik ben er ook gek op, ook al in de tijd dat het eigenlijk niet kon. Toen ze me intertijd vroegen les te geven op de filmacademie, wilde ik iets doen waarmee niemand zich nog had beziggehouden: commercials. Dat was alsof ik voorstelde om met z’n allen naar de hoeren te gaan! Die sfeer is helemaal veranderd. Nu worden mensen als Eddy Terstall of Mike van Diem ervan weerhouden om speelfilms te maken juist omdat commercials maken zo spannend is. Commercials zijn vaak ook een feest van luxe en comfort: de honorering, de technisch maximale middelen, de herkenbare competitie, de vaak aantrekkelijke ideeën en locaties… Door die verleidingen voelt het niet realiseren van speelfilmprojecten of het uitstellen daarvan minder pijnlijk aan en voel je je minder wanhopig.

‘Ik zou het heerlijk vinden als we in een omgekeerde volgorde zouden leven’

In mijn leven zijn spotjes de leerlingen op school: sommigen vergeet je nooit en anderen vergeet je zodra ze van school af zijn. Speelfilms zijn je eigen kinderen: die maken je bezorgd en maken dat je gaat zweten. Als ik mijn werk overzie dan moet ik zeggen dat ik altijd een zondagskind ben geweest. Op twee of drie films na heb ik altijd gemaakt wat ik wilde maken, de meeste films helaas voor de unhappy few. Ik ben daar ook heel dubbel in. De film De inbreker was een commerciële hit en die heb ik ook met plezier gemaakt, maar ik ben heel snel weer gevlucht in een film als Charlotte, een film die al twintig jaar leeft. Over die film kan ik uren praten, zoals je over je eigen kind praat.

Aan de andere kant: als een commercial niet werkt, dan blijft dat aan mij knagen. Ik maak helaas niet veel commercials meer. In commercials ben ik iemand van de comedy en muzikale spots: Gouden Gids, Drum, Schat, staat de Bokma koud, Jägermeister. Drum is het podium geweest waar ik vanaf begon te praten.

Eén van mijn laatste grote spots was de Amstel-commercial, net voordat de drie vrienden in beeld kwamen. Onze Amstel-commercial moest een ongelooflijk ambitieuze Drum-spot worden, met de sky als limit. Het moest totale waanzin zijn, totale doorgetrokken, cartooneske waanzin. De Drum-spots waren waanzinnig succesvol, die liepen een jaar in de bioscoop en daar zag je steeds weer nieuwe dingen in. De Amstel-spot was een heel dure spot, maar werkte niet. Ik voelde me als een stand-up comedian die ineens denkt: waarom doe ik dit allemaal? Dat was een stukje faillissement. Ik stond tot aan mijn nek in de modder. Dat is ontzettend aan me blijven knagen.

Dat heb ik niet bij mijn films. Qui Vive is geen kassucces, integendeel, maar die film moest gewoon bestaan, moest geboren worden en vanaf de dag dat-ie in de bioscoop kwam, was ik al met wat anders bezig. Bij films voel ik nooit schaamte, maar als een spot mislukt krijg je het gevoel de bocht uit te vliegen op de 500 meter schaatsen met een tribune vol schreeuwende mensen. Een commercial maken is niet lekker met je handen op de rug genieten van een winters landschap: het gaat om winnen!

Steeds terug bij esthetisch
Ik ben een opleidingloos mens, heb ongelooflijk weinig bagage meegekregen in mijn jeugd. Ik ben mijn eerste jaren opgegroeid bij een boerenfamilie waar geen radio en geen elektriciteit was. Ik ervaar het nog als een groot goed. Ik mocht helpen als er biggetjes werden geboren en op mijn vijfde zat ik ’s ochtends om vijf uur al tegen een koe aan om haar te melken. Mijn eerste klassieke muziek hoorde ik pas na de oorlog bij mijn moeder, terwijl andere kinderen op hun vijfde op pianoles zaten of al hadden gehoord van Mozart.

Ik was met alles heel laat. Dat heeft er misschien voor gezorgd dat ik van alles kan houden. Het gaat bij mij in een grote container en krijgt daar een onbewuste plaats. Ik wil niks kwijt: film, toneel, musicals, commercials. Het zijn allemaal denksporten. Ik schiet ook heen en weer tussen esthetiek en het snelle bewegelijke. Bij Nader Inzien — tien jaar geleden alweer — was heel esthetisch, Qui Vive is het tegenovergestelde van esthetisch. Dat is ook heel dubbel. Ik heb een intens verlangen om mezelf te ontregelen. Ik wil mezelf verrassen, maar kom toch steeds terug bij esthetisch: mooie shots, laag licht, tegenlicht… Dan wil ik beelden toch weer componeren. Dat ontstelt me weleens.

Tikkertape
Negentig procent van mijn beelden jat ik. Ik probeer gebruik te maken van alles wat de mensheid ondertussen heeft voortgebracht aan schoonheid. Ik gebruik het licht van Rembrandt als handvat en als vangnet. Ik jat ontzettend veel van Edward Hopper. Ik voel me verwant met hem. Hij roept melancholie op die het leven weerkaatst. Voor de film als Striptease, die ik samen met Alex van Warmendam heb gemaakt, hebben we geprobeerd letterlijk beelden van hem na te maken. Een echtpaar in de auto uitkijkend over de zee of de vrouw voor het raam. Ik zoek niet naar authenticiteit, maar naar beelden in m’n onderbewuste — of onbewuste, zoals mijn vrouw zegt, die psychoanalytica is.

Zo zat ik als klein jongetje ondergedoken in Zuid-Limburg. Als er Amerikanen overvlogen, gooiden ze zilveren streamers naar beneden om de Duitse radar te ontregelen. Dat zag eruit als tikkertape van die parades in New York. Wij kinderen renden dan de wei in om er handenvol van op te pakken. Die beelden wil ik maken, die zijn krachtiger dan journaalbeelden uit de oorlog.

In plaats van de Kristallnacht na te maken hebben we in Charlotte een schoolklas gefilmd met een stem die zegt dat de volgende mensen niet op de foto mochten. Kost niks, maar raakt meer dan vijf minuten beelden van het journaal. Dat is kunst ook. Het is altijd een vertaling, een afgeleide van iets. Er komt altijd een grote mate van fantasie en inlevingsvermogen bij kijken. Pas dan wordt het specifiek.

Setting máákt het
Kunst is voor mij nooit het object zelf. Het is de hele setting die een werk tot een kunstwerk maakt. Ik heb heel lang meegeheuld met de anti-Stopera geluiden, het gebouw waarvan Peter Schat ooit gezegd heeft dat er maar een bom op gegooid moest worden. De trappen en de zaal vind ik mooi, maar de buitenkant niet. Maar laatst hoorde ik een interview met Cees Dam waarin hij vertelde dat hij met zijn kleindochter over de trappen van de Stopera liep en dacht: ‘Nou, dat is het toch maar.’ Dat was voor mij alsof het gebouw op zijn plek viel. Voor het eerst zag ik het als een kunstwerk, niet door het werk zelf, maar door die man met zijn kleindochter aan zijn hand. Je voegt er dingen aan toe die er niets mee te maken hebben.

Een ander voorbeeld: Ik stond ooit eens met architect Bakema in het Nederlands paviljoen op de wereldtentoonstelling in Osaka. In het paviljoen draaide het volledig om film. Ik had onder leiding van Jan Vrijman een multiple screenshow gemaakt die op 25 schermen werd geprojecteerd. We hadden er bij Bakema op aangedrongen een route aan te brengen om die vele duizenden mensen er doorheen te loodsen. De architect verzette er zich hevig tegen. Uiteindelijk stond ik ’s ochtends om negen uur naast Bakema vlak voordat de deuren open gingen. We hoorden het geroezemoes en het was alsof iemand een sluisdeur had opengezet toen de mensen letterlijk naar binnen spoelden. Even stonden ze van: hoe moeten we? Maar alsof er een soort onzichtbare hand was, liepen ze de geplande route. Ik keek naar Bakema en zag een traan over zijn wang lopen. Toen was het kunstwerk af. Toen de ziel voelbaar werd, begon hij net zo te janken als ik als iets — al vechtend — precies blijkt te kloppen op de set.

Nog een voorbeeld: Als jongetje op de toneelschool gingen we met de hele klas in Sonsbeek naar Henry Moore kijken. Voor ons liep een klas met blinden die voelden wat wij aan het bekijken waren. Met name bij Moore is voelen het lekkerste wat er is, het lijkt wel of hij gewerkt heeft voor blinden. Ook hier werd kunst afgemaakt door iets anders, het is nooit het beeld zelf dat mij fascineert. Het beeld van Zadkine in Rotterdam is ook zoiets, dat heb ik als jongetje met mijn moeder bekeken. Hier is het niet de omhoog reikende handen, maar de wolken met de handen. Kunst wordt altijd afgemaakt door het leven zelf.

Vanuit het niets
Ik benijd componisten, schrijvers, schilders en filmmakers die met niks iets kunnen maken. Componisten kunnen uit het niks een melodielijn vinden. Dat kan ik niet. Peter van Straaten kan uit het niets tekenen wat hij bedenkt. Alsof er een onzichtbare schakel zit tussen zijn hersenen en zijn hand. Bij mij is het voortdurend uitproberen. Ik jat van de capaciteiten van de acteur, de auteur, de fotograaf en de cameraman. Het enige wat ik doe is de analyse. Ik ben de dirigent die het tot een soort eenheid probeert te smeden. Vroeger wilde ik altijd op toneel staan en een zaal aan mij binden, maar dit is toch verleidelijker.

In de film Amadeus heeft Salieri een door Mozart geschreven partituur in zijn handen. Van Mozarts vrouw hoort hij dat het de originele partituur is, zonder doorhalingen, in één keer opgeschreven. Dan beseft hij dat hij te maken heeft met een genie, met de naakte, blote creativiteit. Helaas ben ik een Salieri. De slager maakt de koe open en haalt er de ingewanden uit en ik krijg de keurige biefstukjes en ga daar als een Joop Braakhekke mee aan de slag. Ik breng in beeld en geef het vorm, ik hercreëer het tot de film. Ik heb een grote bewondering voor mensen als Alex van Warmendam, maar ook voor Ingmar Bergman of Woody Allen. Allen filmmakers die met een leeg blad beginnen.

Rituelen steeds belangrijker
Ik ben een religieus voelend mens, maar er zijn grenzen aan mijn begrip voor religie: een Palestijnse jongen met een bom op zijn lijf is het tegenovergestelde van wat ik wil met creativiteit. Het blinde gevoel dat het hier en nu het minst belangrijk is, staat ver van mij af. Wat zonde — heb ik eens gelezen — dat de creativiteit van Hitler zich zo in het negatieve heeft moeten manifesteren. In het positieve was het misschien wel een ongelooflijke kracht geweest. Misschien ook niet, want ‘nee’ zeggen is altijd makkelijker en sneller gedaan dan ‘ja’ zeggen. Een mening over een kunstwerk is het makkelijkst als je er niets aan vindt. Als je het mooi vindt, kun je alleen maar zoiets onbenulligs uitbrengen dat het je raakt. Dat leer je als je ouder wordt. Ik zou het heerlijk vinden als we in een omgekeerde volgorde zouden leven, want net op het moment dat je het leven een beetje door begint te krijgen moet je de zaal verlaten.

Ik merk dat als je ouder wordt het verlangen naar voortplanting en veroveringen plaats maakt voor iets anders. Rituelen worden steeds belangrijker. Mijn zoon heeft bar mitzwah gedaan, het moment waarop een joodse jongen ‘man’ wordt. Ik wilde dat zelf absoluut niet, ik had het zelf ook niet gedaan. Maar op het moment dat het gebeurde, merkte ik dat ik het me raakte. Ik, die nooit is getrouwd, dus ook nooit is gescheiden en nooit zijn eigen verjaardagen viert. Ik ga op 4 mei altijd op dezelfde plek twee minuten stil zijn, terwijl ik aan niks denk van wat mijn familie is gebeurd. Mijn moeder — die als enige in de familie Auschwitz had overleefd — zei altijd dat de enige twee minuten dat ze niet aan de oorlog dacht op 4 mei om acht uur ’s avonds was.

Toen mijn zoontje net geboren was en darmkrampjes had, liep ik met hem in mijn armen naar het raam om hem te troosten. Toen ik het gordijn openschoof om hem de maan te laten zien, hield hij op met huilen. Heel bijzonder. Een kind wordt getroost door iets dat vele malen indrukwekkender is dan zijn darmkrampjes; door de schoonheid, het wonder, waarmee hij geconfronteerd wordt. Ik keek mijn zoon aan en dacht: ‘Dat is je allereerste creatieve daad, jongen.’


 

PASSIE VOOR KUNST

31 PROMINENTE NEDERLANDERS OVER HUN KUNSTSMAAK

Voor het boek ‘Passie voor kunst’ en het AVRO-televisieprogramma ‘Liefhebbers’ interviewde Koos de Wilt prominente Nederlanders uit de wetenschap, politiek, het bedrijfsleven over de kunst.

CV

Nadat Weisz zijn oorspronkelijke ambitie om acteur te worden na een jaar studie aan de Toneelschool moest opgeven, studeerde hij twee jaar aan de Amsterdamse Filmacademie, waarna hij met een studiebeurs van de Nederlandse regering de Romeinse filmschool Centro Sperimentale di Cinematografia bezocht. Zijn eindexamenfilm Ping pong e poi… was zo succesvol, dat hij meteen gevraagd werd een episode te maken in de Italiaanse episodefilm Gli Eroi. Deze light comedy, geschreven door Remco Campert en gedraaid in Rome 1963, was het begin van een lange carrière. De eerste speelfilm die hij maakte was Het gangstermeisje naar de gelijknamige roman van Remco Campert. Bekende bioscoop- en televisiefilms en musicals van Weisz zijn De inbreker, Rooie Sien, Striptease (korte film, samen met Alex van Warmerdam), Charlotte, Havinck, Bij Nader Inzien, Op afbetaling, Hoogste tijd, Leedvermaak, Qui Vive, Grace, The Musical en recent de VARA-televisiefilm Boy Ecury en de musical over Frank Sinatra, That’s Life.

bottom of page