top of page
IMG_6631.jpeg
IMG_6638.jpeg

Wandelen met Lisette Pelsers, directeur van het Kröller-Müller Museum

Verzamelen in de geest van Helene Kröller-Müller

 

Het Kröller-Müller Museum in Otterlo trekt buiten coronatijd veel buitenlandse gasten. Net als bij andere musea is het nu rustiger en misschien past die rust wel beter bij het museum. Een wandeling met de directeur door het museum en de tuinen. 

Tekst & foto's van Koos de Wilt voor COLLECT

Bij de ingang onder andere de in brons gegoten ‘gewone man’, Meneer Jacques, van Oswald Wenckebach met erachter rood geschilderde metalen balken die samen de letter ‘K’ vormen, een sculptuur van Mark di Suvero.






 

IMG_6681.jpeg
IMG_6637.jpeg
IMG_6654.jpeg
IMG_6779.jpeg
IMG_6755.jpeg
IMG_6773.jpeg
IMG_6775.jpeg

In Pelsers’ werkkamer, die uitkijkt op de beeldentuin met de drijvende sculptuur van Marta Pan, vertelt de museumdirecteur over de kunstverzamelaar Helene Kröller-Müller, die de basis legde van het museum.

IMG_6782.jpeg
IMG_6770.jpeg

Bram Hammacher werd in 1948  directeur van het museum. Zijn grote droom was de beeldentuin, die in 1961 werd geopend. De tuin werd opgevat als een reeks buitenkamers, waarin de beelden zorgvuldig werden geplaatst, rekening houdend met het groen en met de lichtval.

IMG_6753.jpeg
IMG_6771.jpeg
IMG_6759.jpeg
IMG_6696.jpeg
IMG_6701.jpeg

Pelsers loopt door de tuin langs de beroemde Jardin d'émail van Jean Dubuffet. ‘Het was het eerste kunstwerk in de beeldentuin dat op locatie is gemaakt door de kunstenaar zelf. Dat was nieuw in die tijd.’

IMG_6766.jpeg

Buiten loopt de museumdirecteur tussen de museumgebouwen van Henry van de Velde en Wim Quist en paviljoens van Gerrit Rietveld en Aldo van Eyck.

In 1988 werd de tuin uitgebreid met een meer natuurlijk terrein, als antwoord op de nieuwe kunstenaarspraktijk van het maken van grotere, speciaal voor buiten gemaakte werken.

IMG_6722.jpeg
IMG_6794.jpeg
IMG_6811.jpeg

'Helene kocht ook oude kunst om de kunst haar tijd als het ware reliëf te geven, zoals deze Venus en Amor van Lucas Cranach de Oude en dit portret van een onbekende man door Tintoretto, beide uit de zestiende eeuw. Ze wilde daarmee benadrukken dat haar hedendaagse kunst gelijkwaardig was en zich kon meten met de oude meesters.’

IMG_6831.jpeg

Een moderne kunstcollectie van wereldformaat met topstukken van Claude Monet, Georges Seurat, Pablo Picasso en Piet Mondriaan en bijvoorbeeld het indrukwekkende Unique Forms of Continuity in Space van de futurist Umberto Boccioni.

IMG_6818.jpeg

Pelsers: ‘Dit frivole schilderij past eigenlijk niet zo goed bij Helene. Ze kocht het schilderij op advies van Van de Velde in Parijs. De aankoop was een uitspatting voor de gereserveerde Helene' 

IMG_6715.jpeg

Lisette Pelsers loopt door het bos richting een soort duinlandschap met in het midden een eiland van de Franse kunstenaar Pierre Huyghe (1962). Het kunstwerk, La Saison des Fêtes, is in 2015 aangeschaft door Pelsers.

IMG_6745.jpeg
IMG_6792.jpeg

Terug in het museum wandelt de museumdirecteur een zaal binnen die met ramen van vloer tot plafond verbinding maakt met buiten.

IMG_6796.jpeg

De laatste aankoop van het museum: een beeld van Anish Kapoor

IMG_6833.jpeg
IMG_6844.jpeg

'In de tentoonstelling stelt de kunstenaar Anne Geene de menselijke drang tot verzamelen, ordenen en weten aan de orde. Daarbij kijkt ze met een schuin oog naar de verzameldrift van Helene Kröller-Müller. 

Iedere bezoeker van Het Nationale Park De Hoge Veluwe kent het Jachthuis Sint Hubertus, het buitenverblijf van het echtpaar Helene en Anton Kröller-Müller iets ten noorden van het museum. Iedereen kent ook de laan naar de ingang van het museum, dat zich bevindt op 5.400 hectare bos, heide en stuifzand. Vreemd genoeg wordt de stilte er benadrukt door geluiden van militaire oefeningen in de buurt. Bij de ingang onder andere de in brons gegoten ‘gewone man’, Meneer Jacques, van Oswald Wenckebach met erachter rood geschilderde metalen balken die samen de letter ‘K’ vormen, een sculptuur van Mark di Suvero. Bij de ingang is de werkkamer van Lisette Pelsers (1956), nu bijna tien jaar directeur van het Kröller-Müller Museum in Otterlo.

 

De kunsthistoricus is de eerste vrouwelijke museumdirecteur sinds Helene Kröller-Müller (1869-1939) in 1935 haar collectie aan de staat had overgedragen

De kunsthistoricus is de eerste vrouwelijke museumdirecteur sinds Helene Kröller-Müller (1869-1939) in 1935 haar collectie aan de staat had overgedragen, waarvoor in 1938 een museum met haar naam was gebouwd. ‘De naam Kröller-Müller en de collectie openen nog steeds de deuren van alle belangrijke musea in de wereld’, zegt de museumdirecteur. ‘Maar Helene heeft zelf maar kort van het museum kunnen genieten, ze stierf ruim een jaar later op zeventigjarige leeftijd.’ In Pelsers’ werkkamer, die uitkijkt op de beeldentuin met de drijvende sculptuur van Marta Pan, vertelt de museumdirecteur over de kunstverzamelaar Helene Kröller-Müller, die de basis legde van het museum. ‘Helene stamde uit een Duits internationaal werkend handelsgeslacht. Ze trouwde met de Rotterdamse zakenman Anton Kröller, die werkte voor het bedrijf van Helene’s vader, Wm H. Müller & Co. Vanwege de haven was Rotterdam een belangrijke stad voor de handels- en scheepvaartmaatschappij. Het echtpaar Kröller vestigde zich aan het chique Haringvliet, waar het vier kinderen kreeg. Het hoofdkantoor van het bedrijf was gevestigd in Den Haag op het Lange Voorhout en floreerde in de eerste decennia van de twintigste eeuw. De Kröllers behoorden met de Van Beuningens tot de rijkste families van Nederland. Helene had van huis uit niet veel met kunst. Toen ze lessen kunstbeschouwing ging volgen bij de criticus en kunstpedagoog H.P. Bremmer maakte ze kennis met een tot nog toe onbekende wereld. Bremmer spoorde zijn cursisten aan om ook zelf te gaan verzamelen. In 1908 kocht Helene haar eerste werk van Vincent van Gogh, het schilderij Bosrand. Een paar maanden later volgde Vier uitgebloeide zonnebloemen en uiteindelijk zou ze zo’n negentig schilderijen en ruim 180 tekeningen aanschaffen van de kunstenaar, de grootste collectie na die van het Van Gogh Museum.’

 

Museumidee

Buiten loopt de museumdirecteur tussen de museumgebouwen van Henry van de Velde en Wim Quist en paviljoens van Gerrit Rietveld en Aldo van Eyck. Hoe is het idee eigenlijk ontstaan voor een museum onder de naam van de kunstverzamelaar Helene Kröller-Müller? Pelsers: ‘Helene richtte zich als een van de weinige verzamelaars met name op kunst van de eigen tijd. Toen Helene ernstig ziek werd en genas besloot ze iets te willen bouwen voor de gemeenschap, een museum zoals dat nog nooit was gebouwd. Aanvankelijk kocht het echtpaar daarvoor een stuk grond bij Wassenaar. In afwachting van de realisering van het museum toonde Helene haar collectie aan het Lange Voorhout in Den Haag, naast het kantoor van het bedrijf. Het was een van de eerste musea voor moderne kunst, waarin de belangrijkste ontwikkelingen wilde laten zien van de beeldende kunst van 1850 tot haar eigen tijd, van realisme tot abstractie.’

 

‘Toen Helene ernstig ziek werd en genas besloot ze iets te willen bouwen voor de gemeenschap, een museum zoals dat nog nooit was gebouwd.’

Maar hoe kwam het museum uiteindelijk terecht op de Veluwe? Pelsers: ‘Tussen 1909 en 1917 kochten de Kröllers hier grote stukken land. Hendrik Berlage ontwierp het Jachthuis Sint Hubertus als representatief buitenverblijf. Anton en Helene verbleven beiden graag in de natuur en Helene besloot dat haar museum op de Veluwe moest komen. Het was haar stellige overtuiging was dat je in de stilte en rust van de natuur het beste kon genieten van de kunst. In 1918 presenteerde Berlage schetsen voor het ‘Groote Museum’. De relatie met de architect liep echter stuk omdat Helene zich voortdurend met het ontwerpproces bemoeide, waardoor Berlage er de brui aan gaf. Uiteindelijk ging de opdracht naar de Belgische architect Henry van de Velde, die ook een enorm museum ontwierp. De bouw, die in 1921 begon, moest al binnen een jaar worden stilgelegd vanwege financiële problemen bij de firma Müller & Co. Pas in 1938 opende het Rijksmuseum Kröller-Müller in een aanmerkelijk bescheidener gebouw, ook naar ontwerp van Van de Velde.’

 

Museum met tuin

Pelsers loopt door de tuin langs de beroemde Jardin d'émail van Jean Dubuffet. ‘Het was het eerste kunstwerk in de beeldentuin dat op locatie is gemaakt door de kunstenaar zelf. Dat was nieuw in die tijd.’ Kunst binnen en buiten is volgens de museumdirecteur de belangrijkste USP van het museum. ‘Onze gasten ervaren het hier echt als een ander museum door de combinatie van het park en het museum en komen vaak specifiek hiervoor. Ze brengen er ook relatief veel tijd door. De aanwezigheid van de tuin maakte het museum aan het begin van de coronatijd aantrekkelijk voor bezoekers. Maar net als andere musea daalde het bezoekersaantal aan het Kröller-Müller Museum ook tijdens de aanhoudende pandemie. Het afgelopen jaar waren er zo’n 170 duizend bezoekers. In 2019 waren er dat nog ruim 400 duizend, waarvan bijna vijftig procent buitenlanders, dat is nu nog maar acht procent. Buitenlandse gasten blijven weg.’

‘Het was Helene’s stellige overtuiging was dat je in de stilte en rust van de natuur het beste kon genieten van de kunst.’

 

Dat het museum in de loop van de tijd is gegroeid en dat de beeldentuin er is gekomen was niet per se de bedoeling van Helene Kröller-Müller, zo vertelt de kunsthistoricus als ze verder door het groen wandelt. ‘Helene had bij de overdracht van de collectie aan de staat een nota opgesteld waarin ze haar collectie als voltooid beschouwde. Dit document had weliswaar geen absolute rechtsgeldigheid, maar kon ook niet zomaar genegeerd worden. Bram Hammacher, die in 1948 aantrad als directeur van het museum, loste dit probleem slim op door het accent in het verzamelbeleid te verleggen van de schilderkunst naar de beeldhouwkunst. Helene’s aandacht was met name uitgegaan naar schilderkunst, over beeldhouwkunst had ze in haar nota niet gerept. Zo kon Hammacher beginnen met een collectie beelden, parallel aan de schilderijencollectie van Helene. Zijn grote droom was de beeldentuin, die in 1961 werd geopend. De tuin werd opgevat als een reeks buitenkamers, waarin de beelden zorgvuldig werden geplaatst, rekening houdend met het groen en met de lichtval. In 1988 werd de tuin uitgebreid met een meer natuurlijk terrein, als antwoord op de nieuwe kunstenaarspraktijk van het maken van grotere, speciaal voor buiten gemaakte werken. Ook op dit moment zijn veel kunstenaars bezig met de relatie tussen kunst en natuur. Alle reden dus om daar verder mee te gaan.’

 

Groene jaarkalender

Lisette Pelsers loopt door het bos richting een soort duinlandschap met in het midden een eiland van de Franse kunstenaar Pierre Huyghe (1962). Het kunstwerk, La Saison des Fêtes, is in 2015 aangeschaft door Pelsers. Het is een cirkelvormige tuin met een diameter van twintig meter. Pelsers: ‘Het werk gaat over hoe we ons door de eeuwen hebben verhouden tot de natuur. Losjes verdeeld over twaalf segmenten staan planten, bomen en struiken die verbonden zijn met feestdagen uit verschillende tijden en culturen, verspreid over het jaar. Die verbondenheid is in onze tijd grotendeels verloren gegaan. Je vindt hier eenjarige en vaste planten, bollen, heesters en bomen, met als blikvanger een palmboom, symbool voor Palmpasen, tussen de zandbergen. Het kunstwerk blijft zich ontwikkelen door de seizoenen en door de jaren heen. We hebben het werk als een tekening gekocht. Vervolgens is het hier ter plekke gerealiseerd in nauw overleg tussen Pierre Huyghe en onze tuindienst.’

 

Dat het museum in de loop van de tijd is gegroeid en dat de beeldentuin er is gekomen was niet per se de bedoeling van Helene Kröller-Müller.

Terug in het museum wandelt de museumdirecteur een zaal binnen die met ramen van vloer tot plafond verbinding maakt met buiten. ‘Dit deel is in de jaren vijftig naar ontwerp van Henry van de Velde bijgebouwd als zaal voor beelden.’ Pelsers wijst naar een nieuw beeld van de Brits-Indiase kunstenaar Anish Kapoor (1954) dat afgelopen zomer nog te zien was bij Kunst in de Heilige Driehoek, de biënnale in Oosterhout. ‘Wij vonden het geweldig passen in de collectie van het Kröller-Müller en hopen het binnenkort te kunnen aanschaffen. De eivorm van het beeld lijkt te zweven in een schrijn van doorschijnend albast. Het mooiste is de sculptuur als de zon er doorheen komt. In deze zaal gaat het werk een mooie relatie aan met Kapoors voorgangers Henry Moore en Barbara Hepworth.’

 

Frivole Helene

Verderop in het museum is de verbinding met buiten verdwenen en wandel je tussen een moderne kunstcollectie van wereldformaat met topstukken van Claude Monet, Georges Seurat, Pablo Picasso en Piet Mondriaan en bijvoorbeeld het indrukwekkende Unique Forms of Continuity in Space van de futurist Umberto Boccioni. In de eerste zaal is echter geen moderne kunst te bekennen. Pelsers: ‘Helene kocht ook oude kunst om de kunst haar tijd als het ware reliëf te geven, zoals deze Venus en Amor van Lucas Cranach de Oude en dit portret van een onbekende man door Tintoretto, beide uit de zestiende eeuw. Ze wilde daarmee benadrukken dat haar hedendaagse kunst gelijkwaardig was en zich kon meten met de oude meesters.’ Pelsers loopt een volgende zaal in met een werk van Georges Seurat, Le Chahut. Pelsers: ‘Dit frivole schilderij past eigenlijk niet zo goed bij Helene. Het beeldt de Can can uit, een gewaagde en als onzedelijk beschouwde dans waarbij de vrouwen hun rokken hoog optilden. Ze kocht het schilderij op advies van Van de Velde in Parijs. Hij nam haar op sleeptouw door de stad langs ateliers van kunstenaars en galeries en dat bracht haar in een uitgelaten stemming. Le Chahut is een absoluut topwerk van Seurat, maar de aankoop was een uitspatting voor de gereserveerde Helene, die doorgaans eerder spiritualiteit en diepgang zocht in een kunstwerk. De verstilde zeegezichten van Seurat in deze zaal zijn meer haar smaak.’

 

‘Kan een collectie ooit compleet zijn? Wat mij betreft niet.’

Pelsers loopt een zaal in met schilderijen van Odilon Redon. ‘Helene kocht zeer veel werken van Redon, ze voelde zich aangetrokken tot zijn droomwereld, die dieper ging dan de oppervlakkige zichtbare werkelijkheid.’ In de volgende zalen hangen de Van Goghs, die de kern vormen van Helenes collectie. ‘Nog steeds komt een meerderheid van onze bezoekers speciaal hiervoor. Beroemde portretten van Joseph-Michel Ginoux, van Madame Ginoux en van meneer en mevrouw Roulin, de voorlaatste versie van de Aardappeleters, Caféterras bij nacht en De Brug te Arles. Tijdens een herinrichting een paar jaar geleden hingen er even geen Van Goghs op van zaal, met als gevolg letterlijk huilende bezoekers. Dat hadden we ons niet gerealiseerd. We hebben toen snel tijdelijk een wand ingericht met een aantal topstukken.’

 

In de laatste zaal loopt Pelsers door de tentoonstelling van Anne Geene (1983). ‘Ruim een jaar doorkruiste Anne het gebied rondom het Kröller-Müller Museum. Wat haar voor de voeten kwam of waar haar oog op viel, heeft ze opgepakt of vastgelegd met haar camera. Van minuscule blaadjes tot kleurmarkeringen op bomen en blauwe luchten boven de Veluwe. Ook fotografeerde ze bomen met een omtrek groter dan anderhalve meter: bomen die er naar alle waarschijnlijkheid al stonden toen Helene Kröller-Müller haar museum bouwde. In de tentoonstelling stelt de kunstenaar de menselijke drang tot verzamelen, ordenen en weten aan de orde. Daarbij kijkt ze met een schuin oog naar de verzameldrift van Helene Kröller-Müller. Zij beschouwde haar collectie, nauwgezet vastgelegd in haar collectieboek, als afgesloten. Maar de vraag is natuurlijk: kan een collectie ooit compleet zijn? Wat mij betreft niet.’

 

[2022]

bottom of page